2017 Preek zondag 17 september Gerardus Majella

Overweging 24ste zondag door het jaar – 17 september 2017.

Lezingen: Ecclesiasticus / Sirach 27,30-28,7 – Matth. 18,21-35 – Psalm 103

De evangelielezing komt vandaag niet uit de lucht vallen. In twee opzichten niet. Vorige week ging het over de vraag wat we moeten doen, wanneer we zien dat één van onze broeders of zusters in de fout gaat. In zo’n geval moeten we iemand vriendelijk terecht wijzen. Eerst onder vier ogen, zo nodig met één of twee getuigen en pas als dit niet helpt, in het openbaar. Waarom deze voorzichtige aanpak? Vaak zijn mensen zich van geen kwaad bewust: ze kwetsen de ander niet met opzet. Daarom is het nodig hen op de gevolgen van hun gedrag te wijzen, zodat ze tot inzicht komen. Het is niet de bedoeling van Jezus dat we foute dingen met de mantel der liefde toedekken.

Er is nog een tweede reden waarom het evangelie vandaag niet uit de lucht komt vallen. En die reden vinden we in de eerste lezing. Daar horen we vanmorgen de praktische levenswijsheid van het Oude Verbond. In de eerste lezing klinken de zelfde positieve gedachten als in het evangelie. Zo hoorden we: “Vergeef uw naaste zijn (of haar) onrecht”. Als u dit doet, “dan worden ook uw eigen zonden kwijtgescholden, wanneer u daar om vraagt”. Aan het slot hoorden we: “Denk aan het verbond met de Allerhoogste en vergeef uw naaste zijn dwaling.” Uit het woord “dwaling” blijkt dat het niet om boos opzet gaat, maar om iets dat wordt gedaan uit onwetendheid.

Behalve over de positieve gedachten spreekt de eerste lezing ook over een bijzonder geval. Stel dat iemand zijn naaste niet vergeeft, kan hij of zij dan rekenen op vergeving bij God voor zijn eigen fouten? Het antwoord op die vraag is eigenlijk al gegeven aan het begin van de eerste lezing. “Wie wraak neemt, zal de wraak van de Heer voelen: de Heer zal zíjn zonden nooit uit het oog verliezen.” Dit speciale geval van iemand die zijn naaste niet vergeeft, wordt vandaag uitgewerkt in het evangelie. Jezus maakt de wijsheid van het oude Verbond voor ons heel concreet. Hij vertelt een verhaal over echte mensen die we vóór ons kunnen zien, in wie wij ons kunnen herkennen.

De aanleiding voor Jezus om dit verhaal te vertellen, is een vraag van Petrus. “Hoe vaak moet ik mijn broeder vergeven, wanneer hij iets tegen mij misdaan heeft?” Petrus spreekt hier niet over de noodzaak van berouw, want daarover hebben we vorige week al gehoord. Petrus spitst de situatie toe op de vraag “hoe vaak?” Zeventig is al veel. Maar in zijn antwoord doet Jezus er nog een schepje bovenop: “zeventig maal zeven maal”. Tegenwoordig zijn we gewend aan grote getallen. De omtrek van de aarde, de afstand tot de maan, de hoeveelheid gigabytes op onze computer. Maar in het dagelijks leven werken we met kleinere getallen. We delen het jaar in twaalf blokken van dertig dagen. Dat kunnen we op de kalender met één blik overzien. Alles wat groter is dan dertig, wordt voor ons oog al snel eindeloos. En dit is precies wat Jezus bedoelt met de woorden: “zeventig maal zeven maal”. We moeten eindeloos vergeven, ook wanneer onze broeder steeds weer in dezelfde of een andere fout vervalt.

Jezus wil deze mateloze mildheid duidelijk maken door het verhaal over een koning en twee dienaren. De eerste dienaar is de koning een geweldig groot bedrag schuldig: tienduizend talenten zilver. In hedendaags geld: ruim 100 miljoen euro. De eerste dienaar smeekt de koning om geduld. De koning beseft dat de dienaar dit bedrag onmogelijk kan terugbetalen. De koning krijgt medelijden met de dienaar en scheldt hem die enorme schuld helemaal kwijt. Tot zover gaat het goed, maar dan… Dan vertelt Jezus over een tweede dienaar, die aan de eerste honderd denariën schuldig is. Eén denarius was een kleine zilveren munt en kwam overeen met het loon van een arbeider voor één dag werken (vgl. Mt 20,1-16). De tweede dienaar smeekt de eerste om geduld in precies dezelfde woorden als de eerste had gedaan bij de koning. Maar er zijn twee belangrijke verschillen. De eerste dienaar kon het enorme bedrag – al die talenten zilver – onmogelijk terugbetalen. De schuld van de tweede dienaar is te overzien: met honderd dagen arbeid kan ze worden afgelost. Als de tweede dienaar enkele zonen heeft van twaalf jaar en ouder, kan de aflossing gebeuren binnen 35 dagen. Tegen deze achtergrond wordt het andere verschil tussen beide dienaren nog schrijnender. De eerste dienaar weigert geduld te hebben met zijn collega. De koning wordt ingelicht over de gang van zaken. Hij brengt de moraal van het verhaal onder woorden: “Had jij geen medelijden moeten hebben met je mede-dienaar, zoals ik met jou medelijden heb gehad?”

Beide lezingen plaatsen ons voor de vraag: waarom is het soms zo moeilijk om te vergeven? Eén mogelijk antwoord is: omdat we ons diep gekwetst voelen. Een andere mogelijkheid is, dat we ons bedreigd voelen. Soms ergeren we ons in een ander het meest aan die fouten die onze eigen valkuilen zijn. De fouten van de ander herinneren ons aan de fouten in onszelf. Misschien werkt het ook omgekeerd. Je kunt pas echt zeggen dat de berouw hebt over je eigen fouten, als je diezelfde fouten ook in een ander kunt vergeven.

En vergeving hebben we allemaal nodig. Ik heb mijn tekortkomingen en mijn blinde vlekken, mijn hebbelijkheden en onhebbelijkheden. Ik zou geen leven hebben, als de mensen in mijn omgeving niet steeds weer bereid waren om mij te vergeven en mijn eigenaardigheden voor lief te nemen. Omgekeerd probeer ik om begripvol te zijn en de ander tegemoet te komen in zijn of haar bijzonderheden.

Toch gaat het bij Jezus om meer dan een mooi verhaal met een moraal. Jezus heeft het verhaal ingeleid met de woorden: “Daarom gelijkt het koninkrijk der hemelen op een koning die …” Het verhaal leert ons ook veel over God en zijn koninkrijk. De grote koning is een beeldspraak voor God. Het verhaal gaat over Gods erbarmen met ons. Daarover heeft Jezus niet alleen mooi verteld, hij heeft het erbarmen en de liefde ook voorgeleefd. Hij heeft zijn leven gegeven voor zijn vrienden. Dit vieren en beleven we in de eucharistie. En dit ervaren we in het delen van de communie met elkaar. Zo voedt Jezus ons met zijn lichaam. Hij geeft ons de kracht om Hem na te volgen. Op weg naar het koninkrijk. Naar het voorbeeld van de onvoorstelbare gulheid van God de Vader.

– Amen.

Jaap van der Meij