Preek zondag 14 Mei 2017
Laatst kwam ik mooie omschrijving van vriendschap tegen: “vriendschap is hetzelfde willen en hetzelfde niet-willen.” Als je dezelfde dingen graag doet of leuk vindt als degene die je vriend is, dan is het gemakkelijk om een goede tijd met elkaar te hebben. Als mensen hetzelfde willen, kun je ook zeggen dat ze voor in ieder geval dat onderwerp met z’n tweeën één wil hebben. Vriendschap is een soort liefde, en voor alle liefde geldt dat hoe sterker die is, hoe meer er een soort eenheid ontstaat. Ik ken daarover een kort gedichtje:
Ik ben niet mijzelf, jij bent niet jouzelf, oh zekerheid bezeten.
Want ik ben jou en mij, jij mij en jou; oh weten.
Zeg dan als meest volmaakte, oh schone van de Javastraat,
of jij misschien meer mij of ik meer jou moet heten.
Door liefde word je een beetje die ander en die ander jou. In de liefde worden we één met die ander, met een andere dichtregel: We genezen, langzaam, van onze eenzaamheid. En dat gaat niet alleen over de wil, er is ook een lichamelijke kant. Er is vreugde over elkaars nabijheid. In de erotische liefde, waar dat gedichtje over gaat, is dat heel duidelijk, maar ook kinderen lopen met de armen over elkaars schouders of zitten bij hun ouders op schoot en vrienden willen elkaar zien en ontmoeten. Zulke nabijheid of intimiteit schenkt vreugde, voldoening, welbehagen, omdat er vertrouwen uit blijkt en waardering.
Het evangelie was best moeilijk maar het gaat eigenlijk steeds over zulke eenheid in liefde. Als Jezus zegt dat Hij in de Vader is en de Vader in Hem, of als Hij zegt dat wie Hem ziet, de Vader ziet, dan gaat het over liefde. In het geval van Jezus en zijn Vader is die heel sterk is, zodat er een sterke eenheid is. Jezus zegt dat wie in Hem gelooft, de werken zal doen die Hij doet. Geloven betekent hier vertrouwen en liefhebben, zodat er ook tussen ons en Christus een soort eenheid ontstaat. We hebben de bekende uitspraak gehoord “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. Christus is de waarheid, dat is ook de waarheid over mij. Die is zoals Christus wil dat ik ben en handel. Dan word ik zoals Hij mij liefheeft en er ontstaat zo’n eenheid tussen mij en Christus. En Christus is niet alleen de waarheid over mij, Hij is dé waarheid. Het leven van iedereen, al het eindige rust in Hem. Hij is wereldomvattend. Het is een orde van liefde. In Christus hebben we onze bestendigheid, worden we verlost en vinden we ons eigenlijke zelf; we worden onszelf.”Niemand komt tot de Vader dan door Mij,” zegt Jezus.
In de tweede lezing wordt Christus een hoeksteen genoemd. Een hoeksteen is een steen die de bovenkant sluit van de boog van een gewelf. In zo’n boog leunen de stenen natuurlijk naar beneden en ook een beetje naar voren, maar ze vallen niet, omdat elke steen tegengehouden wordt door de steen erboven. Uiteindelijk worden ze allemaal door de bovenste steen tegengehouden. Dat is de hoeksteen, die Jezus is, omdat zijn liefde onze liefde draagt: wij hebben elkaar en onszelf lief, omdat Christus dat ook doet, juist als we liefhebben. En dan is de hoeksteen die iedereen draagt, de bovenste steen. Ik denk dat dat betekent dat Christus’ liefde ons draagt ook als dat niet zichtbaar is.
De eerste lezing lijkt heel anders. Die gaat over de opbouw van de eerste kerk. Er worden mensen uitgekozen die het ambt gaan bekleden waarin ze de zorg voor de ondersteuning van bv. weduwen op zich nemen. Dat is naastenliefde. Tot dusverre hebben we’t over vriendschap gehad, de liefde voor geliefden en die voor God en van God. Maar naastenliefde is ook belangrijk.
Zoals u misschien weet ben ik jurist, in het huurrecht. Ik doe een inloopspreekuur voor huurders. In april worden altijd de voorstellen verstuurd om de huur te verhogen. Laatst kwam er iemand op dat spreekuur die in een krantje had gelezen dat de huur maximaal met 2,8% verhoogd mocht worden, maar haar verhuurder had 2,80% gevraagd. Mag dat? Nou zijn 2,8 en 2,80 toch echt wel hetzelfde; de dame had duidelijk weinig gevoel voor cijfers. En dan is het of je een keuze hebt: ik kon me gaan irriteren aan zo’n vraag, omdat het druk genoeg was en mensen aan het wachten waren en ik m’n tijd beter kon besteden. Maar ik kon me ook door haar hulpeloosheid laten raken en daardoor een zekere genegenheid voor haar voelen. En dan kan het best wel zijn dat ze vroeger op school, en misschien later ook, te gemakzuchtig was en beter haar best had moeten doen. Dan was ze nu niet nodeloos ongerust geweest en had ze die vraag niet hoeven stellen. Maar op zo’n spreekuur maakt dat niet meer uit. Ik denk dat Christus haar op dat moment met haar onbegrip en hulpeloosheid ook liefhad en dat ik dat daarom ook maar beter kon doen. Een zekere genegenheid voor iemand voelen is natuurlijk ook veel prettiger dan je aan die persoon te ergeren. Het onderscheid tussen naastenliefde en andere liefde is niet zo groot. Er ontstaat niet zo’n eenheid als in dat gedichtje, maar je laat je wel raken door degene die hulp nodig heeft en je wilt dan hetzelfde als die persoon.
Het gaat ook om die persoon die hulp nodig heeft. Christus is de waarheid over ons en houdt van ons wanneer we doen en zijn zoals we door God bedoeld zijn. Maar dat betekent niet dat we volmaakt moeten zijn. “In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen,” zegt Jezus ook nog met nadruk in het evangelie. Dat is een belangrijke uitspraak. We moeten ons best doen, maar dat dat gaat niet altijd goed en soms ook nog door eigen schuld, en ook dan kunnen we er lang niet altijd zoveel doen. En toch houdt God zo van ons en helpt Hij ons. Niet alleen anderen maar ook onszelf moeten we aanvaarden met gebreken. En dan is het niet altijd zo duidelijk wat we moeten aanvaarden en waar we maar beter nog wat aan kunnen werken, maar het is duidelijk dat we op de goede weg zijn, als iets tot naastenliefde en goede daden leidt.
Het probleem van naastenliefde, van hulpverlening, is ook dat het vaak erg in ambten en instituties vastzit, terwijl de vreugde die bij liefde hoort weinig voelbaar is. Je geeft een paar euro met de Vastenactie, en dat was het weer. En toch zijn juist die wat saaie verplichtingen oefeningen van liefde, die tot daden leiden, die door God gewild zijn. Het zijn middelen om te proberen meer één te worden met God en met Hem verbonden te raken. Daar kunnen we in groeien. Wat we doen, kan iets worden wat God aan ons heeft gegeven. “Wie in mij gelooft, zal de werken doen, die ik doe.” Er kan een steeds diepere Godsverbondenheid ontstaan. Uiteindelijk zijn wij het niet meer die bidden of liefhebben of handelen, maar Christus is het die in ons bidt en liefheeft en handelt. Daarmee zijn we weer terug bij dat gedichtje waarmee ik begonnen was: Zeg dan als meest volmaakte, of jij misschien meer mij of ik meer jou mag heten.
Peter Commandeur