Preek zondag 10 september Anna-Bonifatius
Paulus, Romeinen 13, 8-10; Mattheus 18, 15-20
Het evangelie vandaag begint met een soort procedure over wat we moeten doen met mensen die fouten hebben gemaakt. Het klinkt haast juridisch. Nu heb ik een juridische praktijk. Het is vanwege dat evangelie nuttig om te beginnen met een voorbeeld uit die praktijk. Een paar weken geleden kwam er iemand bij me die veel overlast had van zijn buurvrouw. Die hing regelmatig om 3 uur ’s nacht uit een raam, vlak bij zijn slaapkamer en begon dan te schreeuwen en te schelden. Soms was ze voor zijn deur op het halletje luidruchtig aan het eten, om 4 uur ’s nachts. Hij sliep niet langer dan 4 uur per nacht en hij maakte een overspannen indruk. Hij zei dat hij op bijvoorbeeld het Centraal Station de tafel van 9 niet meer kon opzeggen door concentratieproblemen.
Volgens het evangelie zou hij die buurvrouw onder vier ogen moeten terechtwijzen. En als ze niet luisterde, moest hij er getuigen bijhalen en het voorleggen aan de kerk. Het woord dat als “terechtwijzen” is vertaald, betekent ook ‘duidelijk maken’ en ik denk dat dat een betere benadering van de problematiek is. Hij zou haar duidelijk moeten maken wat ze hem aandeed. En als ze niet wilde luisteren, zou hij de zaak met getuigen moeten voorleggen, tegenwoordig niet meer aan de kerk maar aan de rechtbank. Hij had met haar proberen te praten, maar dat was op niks uitgelopen. Ze had gezegd dat ze stemmen hoorde die zeiden wat ze moest doen, zodat ze haar gedrag niet kon veranderen. De rechtbank zou naar mijn inschatting niet goed gaan, omdat hij te weinig bewijzen had; er waren geen andere buren met klachten en er was ook geen hulpverlening betrokken bij die buurvrouw, die verder heel normaal overkwam.
Het evangelie van vandaag is geknipt uit een groter geheel. Voor die broeder die gezondigd heeft staat het verhaal van de herder die op zoek gaat naar het schaap dat verdwaald is en dan de 99 andere schapen alleen laat, want “Uw hemelse Vader wil niet dat één van die kleinen verloren gaat.” Meteen daarna komt die broeder die gezondigd heeft. Ik denk dat die broeder één van die kleinen is. In het stuk na het evangelie gaat het erover dat we 70 keer 7 maal moeten vergeven. Dat horen we volgende week. Die buurvrouw had psychiatrische problemen. Misschien was ze zelf wel slachtoffer geweest. Daders zijn vaak slachtoffers geweest en slachtoffers kunnen daders worden. Dat doet er niets aan af dat ze dingen fout doen, maar voor ons, voor Christenen, is het de opgave om zo’n zondigende broeder, of zo’n schreeuwende buurvrouw niet te beschouwen als een kwaadaardige dader, maar als één van die kleinen die verdwaald zijn en hulp nodig hebben en vergeven moeten worden. Dat betekent niet dat ze maar door moeten gaan. Maar los daarvan is het belangrijk om de behoefte aan hulp en vergeving te zien ook van zo’n buurvrouw. En overlast is beter te verdragen als je het niet persoonlijk hoeft op te vatten, maar als een ziekte. We hebben nu een klemmende brief naar de woningbouwvereniging gestuurd, waar hij van huurde, dat ze hem een ander huis moeten geven.
Vergeving en hulpverlening zijn geboden van de naasteliefde, de onderlinge liefde. Daarover spreekt Paulus. Als we onze naaste beminnen, hebben we de wet vervuld. Dat is waar, maar best moeilijk als je elke nacht wakker wordt geschreeuwd. We moeten daarom naar de laatste regels in het evangelie kijken: “Wanneer twee van u eensgezind iets vragen -het moge zijn wat het wil- zullen ze het verkrijgen van mijn Vader die in de hemel is.” En dat gebeurt omdat Jezus dan in hun midden is. Mattheus spreekt in het evangelie over de kerk, die bijvoorbeeld als een rechtbank functioneert. In die laatste regels zijn de twee of meer mensen, die bij elkaar komen, eensgezind zijn en bidden, nog steeds de kerk. Maar in een andere betekenis. Want de kerk is ook een vorm van het Rijk Gods, en dat is hier aan de hand. Daarom worden onze gebeden verhoord. Jezus brengt een heilige werkelijkheid naar de aarde. Hij voert een stroom van leven uit Gods hart naar onze dorstende wereld. Hij opent een nieuw bestaan dat niet uit de schepping kan voortkomen en heel anders is. Dan zal er gebeuren waar we voor bidden, wat dat ook is. Paulus sluit bij die betekenis van kerk aan. Hij spreekt over een gemeenschap van liefde, met wetten, maar die worden door de liefde vervuld. We moeten alleen maar onze naaste beminnen.
De kerk als gemeenschap van liefde, die een vorm is van het Rijk Gods, is veel breder dan wat wij de kerk noemen. Natuurlijk, het zijn wij, zoals we hier zitten, en de mensen in andere kerken, die ook hebben gehoord dat onze enige verplichting de onderlinge liefde is. Maar het zijn ook de mensen voor wie we sympathie, aandacht, genegenheid hebben, zoals collega’s, familie, of de mensen aan wie we hulp geven. “Ik hou van jou”, is de titel van het boekje van pastor Leo. Als je om iemand geeft, wil je het goede voor die persoon, en dus bid je om hetzelfde als die persoon. Hetzelfde willen is een vorm van geluk. In zo’n gedeelde liefde is iets voelbaar van het Rijk Gods, van Gods leven in onze wereld. Er is een soort garantie dat het goed is waar we met elkaar voor bidden, dat Christus erbij betrokken is en het ook wil. In zo’n gemeenschap van liefde wordt een gebed verhoord, of in ieder eerder verhoord.
Volgens die cliënt van mij bad zijn buurvrouw ook wel bij hem voor de deur, op dat halletje, midden in de nacht. Hij kon dat zien door een klein raampje in de deur, al wist hij niet waar ze voor bad. De Hoge Raad (ik blijf nog even bij het recht), de Hoge Raad heeft een keer uitgesproken dat het niet strafbaar is om iemand te proberen dood te bidden. Dat mag. En het mag omdat het onzin is. Zulke gebeden worden door onze Vader die in de hemel is, niet verhoord. Ze zijn het omgekeerde van het gebed waar de evangelist het over heeft, dat altijd wordt verhoord, wat het ook is.
Die gemeenschap van liefde, het Rijk Gods, is een ideaal en het valt niet samen met ons leven. Maar Jezus heeft het wel nabij gebracht, en de concrete vorm ervan gesticht, de kerk, waar wij nog steeds in leven, en gesteund worden door bijvoorbeeld de evangeliën of de brieven. Zo kunnen we proberen om het verdriet dat we hebben, of pijn, teleurstellingen, overlast wat mij betreft, te boven te komen. Als dat kan ophouden door erover te praten of door een rechter, moeten we dat doen, maar daarnaast is het altijd belangrijk om te vergeven en te laten gaan, om genegenheid te voelen en sympathie te geven of hulp, in een gezamenlijke aandacht voor God en voor elkaar, en eigenlijk voor de hele schepping. De liefde van God geven we dan terug. En binnen dat verband wordt de pijn die er nu eenmaal is, minder belangrijk, of, laat ik zeggen, ergens, op een manier die we niet kunnen begrijpen, krijgt het een plek bij God. We moeten niets afdoen aan de ernst van het lijden, maar dat is niet het laatste. Nee, het laatste is een eenheid van liefde tussen God en de schepping, waarin al die dingen opgenomen zijn en waarin God ons zal geven wat we maar vragen of nodig hebben.
Peter Commandeur