Preek zondag 19 november 2017 in Anna-Bonifatius
Overweging bij Boek der Spreuken 31, 10-13, 19-20, 30-31; Mt. 25, 14-30
Toen ik in de jaren tachtig was afgestudeerd, werd ik werkeloos. Dat was niks bijzonders; iedereen werd toen werkeloos. Dat kon jaren duren en sommigen konden daar niet goed tegen. Ik kan me herinneren dat ik een keer aan iemand vroeg wat ze die dag gedaan had. Ze zei dat ze had gestofzuigd, en naar haar idee was ze daar ook de hele dag mee bezig geweest. Allerlei niet zo belangrijke bezigheden leken wel op te zwellen als een spons en steeds meer tijd in beslag te gaan nemen, terwijl ze toch maar weinig betekenis hadden. Mensen kwamen zo te leven in een betekenisloze wereld. Dat kon hun erg onzeker maken en hun zelfvertrouwen doen verdwijnen.
In het evangelie vandaag gaat het over talenten en wat je daarmee moet doen. Talenten waren in die tijd een hoeveelheid geld maar ze worden gegeven naar ieders bekwaamheid. Ze staan daarom niet voor geld, maar, net als in het Nederlands, voor gaven, talenten. Er wordt niet gezegd dat we ons geld goed moeten beleggen maar dat we onze talenten niet ongebruikt moeten laten: we moeten ermee werken. Dat is een goed advies. Het evangelie geeft ook aan wat er gebeurt wanneer je dat niet doet. De mensen in het voorbeeld van daarnet hadden niet alleen geen werk en weinig geld, maar ze konden ook nog hun zelfvertrouwen verliezen. Het weinige wat ze hadden, werd hun inderdaad afgenomen. En dan werden ze bang, bang van de wereld, zoals de derde knecht bang was van zijn heer.
Wie is die heer? Tegen de derde knecht zegt hij dat hij oogst waar hij niet gezaaid heeft, maar bij de eerste twee dienaars was de heer heel anders. Hij was blij met ze en ze mochten binnentreden in zijn vreugde. Dan lijkt die heer God te zijn. Maar voor de derde knecht is hij een soort nachtmerrie-god. Zo’n god bestaat niet echt maar in de angst van de derde knecht is hij wel aanwezig. Die knecht durfde zijn talenten niet te gebruiken, verloor zijn zelfvertrouwen; hij werd bang van de wereld en sloot zich buiten. Dan word je ongelukkig, soms erg ongelukkig, en dat kan je best geween en tandengeknars noemen. Maar dat komt niet van God. Die nachtmerriewereld is een hel van eigen maaksel, ook al heeft de derde knecht dat zelf niet door.
Laten we naar de eerste lezing kijken. Die gaat over een sterke vrouw. Dat is iemand die nadenkt, zorgvuldige keuzes maakt, hard werkt, aan anderen denkt en op wie je kunt vertrouwen, duidelijk iemand die woekert met haar talenten. Wat is dan een niet sterke vrouw? Nog een herinnering, een heel oude. Ik zat nog op de lagere school, in de lagere klassen zelfs, toen de 17-jarige zoon van een buurvrouw overleed. Het was een verkeersongeluk. Hij was een stuk ouder dan ik en ik kende hem eigenlijk niet, maar ik weet wel dat mijn moeder nog jaren later op een mopperende toon over die buurvrouw kon opmerken dat ze meer tijd op het kerkhof doorbracht dan dat ze aan haar gezin besteedde. En ze had nog drie kinderen, die toen thuis woonden. Ze sprak ook veel over haar overleden zoon. Frans heette hij. Frans was alles voor haar. En dat bleef zo. Die andere kinderen waren vast ook schattig en hadden haar aandacht nodig. Maar zij zag vooral nog het overleden kind. Toen de anderen volwassen waren geworden en uit huis, had ze met hen weinig contact meer. Het evangelie klopt wel: ook zij raakte kwijt wat ze nog wel had en kwam in een liefdeloze wereld te leven.
De sterke vrouw en de eerste twee knechten hadden een God, die blij met ze was en hen binnenliet in zijn vreugde. En dan kun je denken: die knechten hadden voldoende talenten om werk te hebben en die sterke vrouw zal wel geen zoon hebben gehad die op 17 jarige leeftijd overleed. Maar ik denk toch niet dat het daaraan lag. In ieder geval gaat het om de vraag: hoe behouden we het geloof in een God, die ons waardeert en liefheeft en binnen zal laten in zijn vreugde, ook als de dingen die we doen, fout lopen en er ongelukken gebeuren. Want als je dat geloof kwijt raakt, wordt alles gemakkelijk een stuk erger dan het al is, en kan er een nachtmerrie-god z’n kop opsteken, die heerst over een duistere, angstig makende, liefdeloze wereld.
Aan het eind van de eerste lezing worden de kwaliteiten van de sterke vrouw samengevat in de opmerking dat een vrouw geprezen moet worden als ze de Heer vreest. ‘Vrezen’ betekent gewoon ‘bang zijn’. En dit is wel iets heel anders dan de benauwende angst van de derde knecht maar er wordt ook mee gezegd dat die vrouw het één en ander mee heeft gemaakt. Maar zij weet dat God onbegrijpelijk is en haar te boven gaat, omdat Hij zowel vreselijke dingen toelaat als onbegrijpelijk mooie dingen doet of onzegbaar liefdevolle dingen. Dat is ontzagwekkend en die God vreest ze omdat Hij een peilloos mysterie is, waarvan ze afhankelijk is in een broos en kwetsbaar bestaan. God is machtig en majestueus, en dat is fascinerend. Hij heeft ons lief maar gaat ons ook verre te boven en we kennen zijn gedachten niet. Binnen zo’n geloof kan er een hoop gebeuren, terwijl God en zijn wereld evengoed betrouwbaar blijven en de moeite waard; zodat mensen ons nodig hebben en we onze talenten kunnen gebruiken.
Veel mensen houden zich tegenwoordig maar weinig met God en kerk bezig. Als ze er nog iets aan doen, denken ze vaak dat de God van de bijbel en van de kerk een soort goedzak is, een lieve man, een soort Sinterklaas en verder denken ze er niet over na. Maar als er dan ongelukken gebeuren, is dat geloof er niet tegen bestand. En dan moeten ze met die ongelukken hun leven de moeite waard zien te houden, zonder hoop op ooit een keer de vreugde van de Heer.
God is niet onrechtvaardig maar ook geen goedzak, die je in je broekzak hebt zitten. In psalm 25 staat de regel “Het stil gesprek met de Heer is weggelegd voor wie Hem vrezen.” Dat gaat weer niet om een verlammende angst, die van de wereld, van God en zijn vreugde afsluit. Het is de nuchtere erkenning van de onbegrijpelijke majesteit van God, die imponerend blijft, en huiveringwekkend als er rampen gebeuren. Maar dat is de werkelijkheid, Gods werkelijkheid. En in het besef daarvan kunnen we ons voor Hem openen en bidden. Dan openen we ons ook voor de wereld en haar goede mogelijkheden, en we kunnen Gods vreugde ervaren. Hij is ons nabij en zal ons beschermen. Dat gaat niet altijd zoals wij dat graag willen; en soms gebeuren er zelfs heel andere dingen dan wij zo graag zouden willen. En toch is er die God. En dan kan je in Hem een blind vertrouwen hebben, een overgave, in een huivering voor het onbekende dat God nu eenmaal is. En tegelijk is dat reëel en nuchter, zo is God, zodat een stil gesprek met Hem mogelijk is.
Moge dan de Heer ons beschermen en nabij zijn en ons binnenvoeren in zijn vreugde.
Peter Commandeur