Preek op 3 september 2017 in de Anna -Bonifatius
Lezingen: Jer.20, 7-9 en Matth.16,21-27
Petrus is heel boos op Jezus, als deze hem laat weten, dat lijden en dood zijn toekomst zijn. Maar even fel of nog feller is Jezus naar Petrus. Hij heeft hem iets tevoren de rots genoemd, waarop de kerk gebouwd kan worden. Maar nu noemt Jezus Petrus satan, en Hij vindt dat deze man zich laat leiden door wat hij zelf wil en niet door wat God wil.
Een mens moet doen, wat God wil. Over die uitspraak van Jezus kan je nog heel wat denken. Dat geldt ook volgende uitspraken. Onze opdracht is Jezus te volgen en dat kan je doen door jezelf te verloochenen en door je kruis op te nemen. Die twee dingen maken dat volgen van Jezus of hem achterna gaan werk is voor iedere dag. Er valt nog heel wat te doen in ons leven, waar we ook gaan of staan.
Volgens mij kunnen we wel wat overdreven worden, als we nadenken over dat verloochenen van jezelf. Moeten we dan ons best doen om die dingen, waarin we veel plezier hebben te laten zitten? Moeten we die dingen dan laten staan, die we graag lusten? Mogen we die mensen niet meer ontmoeten, die we graag zien. Gaat het hierover? Eerlijk gezegd lees of hoor ik dat niet over Jezus. Wat ik wel bij Hem zie of hoor is, dat Hij heel goed voor ogen heeft, wat Zijn taak is in het leven. Om die taak te vervullen is energie nodig en moet Hij andere dingen laten zitten. Wat ik bij hem voel, is dat Hij zo goed en zo aangenaam als mogelijk wil leven. Dat is een keuze, die Hij ook van ons vraagt. Mag je dan niet meer drinken of roken? Dat staat nergens. Maar kijk wat je leven echt aangenamer maakt. Maak andere mensen vrij, door in vrijheid te leven. Als je kinderen moet opvoeden, kijk dan wat goed of niet goed is voor degenen, voor wie je verantwoordelijk bent. Dat soort dingen plak ik vast aan het woord zelfverloochening. Laat na, wat niet goed is voor jezelf of voor anderen.
Minder moeilijk is de opdracht je kruis te dragen. Ik hoef niet lang na te denken over mijn eigen kruis of dat van anderen. Wie zichzelf kent, weet wel, wat voor dingen lastig zijn voor anderen. Een kruis krijg je nauwelijks expres opgelegd. Je kruis ontmoet je in je leven. Je maakt dit of dat mee. Dat is niet aangenaam, Dat heeft zware of minder zware consequenties in je leven. In onze tijd kan je aan heel veel dingen denken. Jouw eigen karakter of dat van de mensen met wie je te maken hebt, kennen allerlei onaangename kanten. Dat is je kruis. Je deelt je leven niet met de ideale partner. Je hebt kinderen, die niet doen of niet zijn, zoals je dat graag zou willen. Dat is je kruis. Verslaving, gebrek aan geld, geen huis of een slechte woning, geen baan of allerlei ziektes en kwalen. Meestal komen die op je weg. Jezus vraagt ons niet af te zien van alle pogingen om dat kruis te laten verdwijnen. Hij vraagt juist dat kruis op je te nemen en er niet verbitterd, jaloers, teleurgesteld of wanhopig van te worden.
Eerlijk gezegd heb ik veel over die dingen nagedacht. Ik heb de laatste jaren dingen meegemaakt, die velen van u ook en vaak op andere wijze dan ik hebben ondervonden. Ik ben niet de enige, die door een ernstige ziekte is getroffen. Een jaar of drie geleden leek het erop dat ik weer opknapte en met vreugde het werk en activiteiten op me nam. Steeds weer kwam ik in aanraking met de teleurstelling, dat de ziekte en de kwalen, die daarbij hoorden, nooit definitief ten einde waren. Vorig jaar kreeg ik te horen dat ik niet meer beter zou worden.
Het is gelukkig nog niet ten einde, maar waarom ben ik nog niet verbitterd of wanhopig? Hoe moet ik reageren? Toen ik zo’n 25 jaar geleden enkele weken in een arme wijk in Recife in Brazilië verbleef, was ik daar ooit in een buurthuisje waar zaterdagavond een Mis was. We zaten daar op eenvoudige en armoedige bankjes met heel veel tieners en kinderen. De lezing uit Jeremia werd gelezen. Dat was dezelfde lezing als die we vandaag lazen. Er werd een lied gezongen, dat aansloot bij de lezing. De kinderen en de tieners snapten die tekst heel goed. Ze zongen de tekst van Jeremia. Nee ze zongen niet. Ze schreeuwden en zorgden bij mij voor tranen in mijn ogen.
Die opdracht je kruis onder ogen te zien en daar mee omgaan is moeilijk maar noodzakelijk. Wat je ook meemaakt, je kan ondanks alles toch een vrij en menselijk persoon blijven. Dat leerde ik van die arme kinderen in Recife.
Niet als eigen prestatie maar meer uit lijfsbehoud heb ik geleerd te aanvaarden, zoals het is gegaan. De gedachte over de kinderen van Recife hielp me. De woorden van de bijbel, ook die van vandaag openen voor mij een horizon. De enorme steun, die ik van vrienden, van familie en van parochianen ontvang, zorgen er voor dat ik de moeilijke dingen kan dragen. Gebed met mensen samen, maar ook in mijn eentje helpen mij het vol te houden. Ooit raakte ik buitengewoon ontroerd van een tekst uit de bijbel die ging over de bouw van de tempel. Bij de beschrijving van de ruimte in de tempel, waar de twee stenen tafelen waren en die daardoor iets lieten zien van de aanwezigheid van de Heer, stond de tekst: ‘God wil in het duister wonen’. In deze ruimte was geen raam. Er waren geen andere openingen. Zo houd ik vast dat God in het duister wil wonen, ook als je eigen leven donkerder is, dan je zou willen of als je gemakkelijk aan zou kunnen.
De donkere kanten in ons leven kunnen woonplaats of de verblijfplaats zijn van God zelf. Dat geeft hoop en vertrouwen. Dat heb ik niet alleen bij mezelf maar bij vele anderen gezien.
Ik weet niet hoe de komende tijd zal lopen, maar ik mag vertrouwen. Dat vertrouwen voel ik in mezelf maar ook in vele anderen om mij heen. Velen van u openen voor mij de ruimte, waardoor God kan binnenkomen, niet alleen in mijn eigen leven. Ook in dat van u of jullie allen.
Pastor Leo Nederstigt