Overweging 8 okt. 2017
Jes. 5:1-7; Mt. 21:33-43 – Ps. 133
27ste zondag door het jaar A
De lezingen van deze zondag sluiten goed aan bij de tijd van het jaar. We leven al weer in oktober. De herfst wordt voelbaar. Ons woord herfst is nauw verwant aan het Engelse woord “harvest”, dat “oogst” betekent. De lezingen uit Jesaja en Mattheus gaan allebei over het oogsten van goede vruchten. Uiteraard gaat het dan niet om letterlijke vruchten, maar om geestelijke. Het resultaat van onze wijze van leven, van onze levensweg.
We gaan op weg naar het einde van het kerkelijk jaar. In het lopende jaar lezen we stukjes uit het evangelie volgens Mattheus. Het is een kenmerk van Mattheus dat hij Jezus portretteert op een speciale manier: Jezus brengt tot volle ontplooiing wat in het Oude Testament al aanwezig is, maar soms nog verborgen. Dit zien we ook gebeuren in de lezingen vandaag. Jezus geeft een actuele invulling van een verhaal dat we al bij de profeet Jesaja kunnen lezen.
Toch is het niet zo dat Jesaja een zwakke voorafbeelding is. Nee, Jesaja geeft een eigen, prachtig verhaal over het koninkrijk van God. De profeet noemt zijn verhaal geen parabel, maar een lied. Een lied spreekt het hart aan, het doet een beroep op het gevoel van de luisteraars. Dit is precies wat Jesaja wil. Hij bouwt de spanning stap voor stap op naar een hoogtepunt. Het begin lijkt nog heel onschuldig. Jesaja vertelt niet over zijn eigen situatie, hij zingt een lied over zijn vriend. Hij schildert de situatie van de wijngaard. Ondanks alle goede voorbereidingen brengt de wijngaard geen goede vruchten voort.
Na dit eerste couplet van het lied doet Jesaja twee opvallende dingen. Hij spreekt het publiek aan en maakt hen tot rechters die moeten oordelen. Het tweede dat opvalt is, dat Jesaja niet langer over zijn vriend spreekt, maar over “mijn wijngaard”. De profeet is de woordvoerder geworden van zijn vriend. Jesaja trekt zich deze zaak persoonlijk aan. Hij vat de aanklacht tegen de wijngaard samen. Daarna schildert de profeet welke straf hij in gedachten heeft. Hier blijkt dat het om veel meer dan planten gaat. De wijngaard staat symbool voor de mensen: brengen zij goede vruchten voort of niet? De straf verwijst naar de chaos die ontstaat, wanneer mensen niet goed met elkaar omgaan, wanneer de machtigen het recht met voeten treden. Dan krijg je chaos. Wat een paradijs had kunnen zijn, vervalt tot een wildernis.
Het hoogtepunt komt in de laatste regels. De profeet zegt: “en aan de wolken verbied ik om hun regen te laten vallen”. In de Bijbelse taal is er maar Eén die dit kan: de Heer der hemelse machten. Aan het einde van het lied blijkt pas wie de “vriend” van Jesaja is: de Allerhoogste zelf. Tegelijk wordt duidelijk wat het woord “profeet” betekent: iemand die spreekt namens God.
Het gaat bij de wijngaard dus om mensen en hun gedrag. Bij Jesaja blijkt dit pas aan het einde. In de parabel van Jezus wordt dit naar voren gehaald, letterlijk. Jezus spreekt over pachters van de wijngaard: het gaat om hun gedrag. In zijn gelijkenis richt Jezus zich tot een speciaal publiek: niet tot het joodse volk als geheel, maar alleen de hogepriesters en de oudsten. Zijn kritiek richt zich op hen. In de parabel zijn de vruchten goed te eten, maar de pachters willen alles voor zichzelf houden. Ze willen niet delen, wat ze verschuldigd zijn. Hun egoïsme gaat van kwaad tot erger: van mishandeling naar doodslag. Wanneer de zoon en erfgenaam verschijnt, plegen de pachters moord met voorbedachten rade.
Het lied Jesaja en de parabel van Jezus vertonen meer overeenkomsten. Ook Jezus wijst zijn publiek aan als rechters over de pachters. De hogepriesters spreken het vonnis uit – ze beseffen niet, dat de parabel over henzelf gaat. Jezus helpt hen uit de droom: het koninkrijk van God zal aan de hogepriesters worden ontnomen en gegeven worden aan mensen die goede vruchten voortbrengen en ze willen delen met anderen. De hogepriesters hebben misbruik gemaakt van hun macht en hun positie. Een lange lijst van misdaden eindigt met de moord op Jezus. Dát wordt hun ondergang. Na al deze discussies zal Jezus de tempel verlaten en zeggen: “geen steen zal op de andere blijven”. In plaats van dit protserige bouwwerk komt een geestelijke tempel. De hogepriesters hebben Jezus afgekeurd als Gods gezalfde. Diezelfde Jezus blijkt de belangrijkste steen in die geestelijke tempel – tegen alle menselijke verwachtingen in.
De lezingen van deze zondag zijn een prachtig voorbeeld van de samenklank van Oude en Nieuwe Testament. Elk op hun eigen manier vertolken ze dezelfde boodschap: de liefde tot God kun je nooit losmaken van de liefde tot de medemens. De verering van God kan niet ten koste gaan van mensen. Als dit wel gebeurt, is er iets grondig mis.
Daarom wil ik vandaag met U een Psalm (133) zingen die dit prachtig onder woorden brengt en die begint met de woorden: “Hoe goed en hoe lieflijk wanneer broers en zussen eendrachtig samenwonen”. Wat deze psalm zo toepasselijk maakt, is het vervolg ervan. Dit gaat over de eredienst in de tempel.
De joodse leraren in de tijd van Jezus hebben hierover gediscussieerd. De ene rabbijn zei: wat een rare gedachtesprong. Een andere rabbijn kwam met een mooi verhaal:
Er was eens een vader die twee zonen had. Voor zijn dood verdeelde hij zijn land in twee delen en plaatste een hek. Na de begrafenis gingen beide zonen weer aan het werk. Maar ’s nachts konden ze niet slapen. De ene dacht: “Ik ben ongetrouwd, maar mijn broer heeft een groot gezin. Hij heeft een groter stuk grond nodig”. De andere broer dacht: “Ik heb kinderen die voor mij zorgen wanneer ik oud word. Mijn broer is kinderloos. Hij moet nu geld sparen voor zijn oude dag. Hij heeft dus een groter stuk land nodig.” In het holst van de nacht stonden ze allebei op om het hek een stuk te verplaatsen. De één begon links en de ander rechts. In het midden van de akker kwamen ze elkaar tegen. Daar legde ze aan elkaar uit, waar ze mee bezig waren. Toen besloten ze de verdeling te laten zoals hun vader had beslist en ze omhelsden elkaar.
Toen zei de rabbijn: Weet je wat zo bijzonder is? De plaats waar zij elkaar omhelsden, is dezelfde plaats waar Salomo later de tempel heeft gebouwd. Dit is de reden waarom de psalm zo vloeiend overgaat van de liefde tussen de broers naar de eredienst aan God. Waar mensen zo bezorgd zijn om elkaars welzijn, om de toekomst van de ander, daar wil God in hun midden wonen.
Diezelfde gedachte zullen wij straks uitzingen in het lied: Ubi caritas – Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God. – Amen.
Jaap van der Meij