Lezing Prediker 2:5-6, 9-11
Ik heb grootse werken ondernomen. Huizen heb ik gebouwd en wijngaarden geplant. Ik heb tuinen en parken aangelegd en ze met fruitbomen volgeplant. Ik heb vijvers aangelegd om een bos van jonge bomen te bevloeien. Zo was ik machtiger en rijker dan al mijn voorgangers in Jeruzalem. Ook had ik nog mijn wijsheid. Niets van wat mijn ogen begeerden heb ik ze onthouden! Geen genoegen heb ik mij ontzegd! Dat althans had ik met mijn zwoegen bereikt. Maar toen ik terugzag op alles wat ik had gepresteerd en op al de moeite die mij dat gekost had, stelde ik vast: het is allemaal ijdel en grijpen naar wind. Er valt niets mee te winnen onder de zon.
Klacht (op basis van een vers van T.S. Eliot uit de Choruses from the Rock: Where is the life, we have lost in living?)
- Waar is de vreugde die we verloren toen we ons vermaakten?
- Waar is de voldoening die we verloren toen we werkten?
- Waar is de rust die we verloren toen we ons ontspanden?
- Waar het leven dat we verloren toen we leefden?
- Waar is de God die ging zwijgen toen we ons best deden?
Overweging
In de lezing uit Prediker en in het gedicht gaat het leven best wel goed, of zelfs erg goed, en toch is het voor Prediker ijdel en grijpen naar wind, en in het gedicht raken we belangrijke dingen kwijt, als vreugde, voldoening, rust en zelfs God. Je kunt terugkijken op het afgelopen jaar, en ook als alles goed is gegaan met de mensen om je heen, met werk en geld, kan je het gevoel hebben dat je leeg achterblijft, onvoldaan, ontevreden met de dingen, omdat het al jaren zo gaat, alsof je alleen maar ouder wordt en de dingen hun glans aan het verliezen zijn.
Op eerste kerstdag was ik bij mijn moeder. Die is 88. Ze zei dat er onlangs een kennis van haar was overleden, een man van haar leeftijd, die al een paar jaar nogal ziek was. Voor hem was dat overlijden waarschijnlijk het beste, maar mijn moeder zei dat ze vroeger veel met hem geschaatst had. Mijn vader hield daar niet van en zij wel. Dat deed ze daarom met die kennis. Dat was tenminste 60 jaar geleden, maar ze wist het nog goed. En nu was die schaatsvriend overleden. Voor haar was het ook een reden voor verdriet, dat ze een stukje van haar jeugd kwijtraakte.
De tijd neemt veel weg. We hebben uit de evangelist Lucas gelezen. Daar is het helemaal anders. Als je alles krijgt waar je om vraagt, zou je toch gewoon om voldoening en vreugde kunnen vragen, of om de genezing van die schaatsvriend. Het probleem zit’m natuurlijk in dat “gewoon”. Het is niet zo gemakkelijk als het klinkt bij Lucas. Of misschien moet je zeggen dat het eigenlijk precies zo gemakkelijk is als het klinkt, maar wij zijn te moeilijk. Want wat willen we? We willen niet sterven, maar we willen ook niet op deze wereld eeuwig blijven leven. Wat we willen kunnen we niet zeggen, omdat we eigenlijk zijn gemaakt voor de eeuwigheid en niet voor deze wereld. We verlangen naar liefde die eeuwig zal duren en naar een vervulling, die we in dit leven niet kunnen vinden. Dat is het echte leven met God.
In het geloof hopen we op zo’n leven. En in die hoop is dat echte leven al hier en nu enigszins aanwezig. Wij dragen het in ons als een beginnende en dynamische werkelijkheid. Ik denk dat we de lezing van Lucas moeten horen in hoop en geloof. In de hoop zijn we gered. Dat is de titel van een Encycliek van de vorige paus, waaruit ik dit heb gehaald. Dan krijgen we waar we om vragen en we hoeven maar te kloppen en er wordt opengedaan. In het betoog van Prediker en in het gedicht ontbreken dat geloof en de hoop op een liefde die de dood overwint en alles nieuw maakt.
Dit klinkt als een duidelijke oplossing, maar niettemin is het moeilijk om met zo’n liefde te leven. Geloof en hoop vragen veel inzet en vertrouwen. En na de dood, volgens bijvoorbeeld het Nieuwe Testament, zal er een oordeel zijn, een herstel van wat verkeerd is, niet alleen in ons, maar ook in die vergankelijkheid. De overweldigende kracht van Gods liefde zal alles herstellen. Ik denk dat zelfs het gemis van de kameraadschappelijkheid met zo’n schaatsvriend van lang geleden in de liefde van God hersteld kan worden, omdat die liefde alles inhoudt. Zonder de hoop op een liefde die alles nieuw maakt, gaan de dingen te kort schieten.
Gevoelens van leegte en “grijpen naar wind” kunnen gemakkelijker erger worden bij het ouder worden. De hoop is de deugd van de jeugd. Bij Andreas Burnier las ik een keer “Wat zijn zelfs een generaal of een geslaagde ondernemer vergeleken met de mogelijkheden van een achttienjarige.” Zulke hoop verdwijnt als de jaren voorbijgaan. En dan kun je best wel het gevoel krijgen dat de dingen zinloos zijn en niets wezenlijks kunnen geven. Het is duidelijk dat we meer moeten doen dan grootse werken te ondernemen en genoegens te beleven. Zelfs wijs zijn is niet voldoende. Maar wat dan? Zojuist heb ik mijn moeder genoemd. Laat ik ook iets over mijn vader zeggen. Die is zeven jaar geleden overleden. Aan het eind van zijn leven was hij in een verpleeghuis. Hij had geen duidelijke ziekte, maar hij kon nauwelijks meer bewegen, of praten, of zelfs eten. Ook geestelijk wist hij niet zo veel meer, al herkende hij zijn kinderen en kleinkinderen altijd wel. Wat hij nog wel kon en veel deed, was bidden, met de handen moeizaam gevouwen. Toen hij nog gezond was, ging hij altijd ’s zondags naar de kerk, en voor en na het eten werd er een weesgegroetje gebeden. Maar verder heb ik hem eigenlijk nooit zien bidden. Maar toen z’n gezondheid uitzichtloos was geworden en hij niks meer kon, veranderde dat. In het verpleeghuis vroeg hij een keer aan mij of we niet samen konden zingen. Dat kon hij helemaal niet meer. Ik dacht even na en bedacht: Hij bedoelt natuurlijk ‘bidden’. De woorden kwamen ook niet helemaal meer goed. Toen hebben we samen gebeden. Het was voor het eerst dat ik samen met alleen mijn vader bad.
De hoop op het echte leven met God, voorbij de tijd en de vergankelijkheid, is zelf een beetje los van de tijd, onafhankelijk van leeftijd of gezondheid. Ook als het leven bijna voorbij is, kan die hoop levend zijn en zelfs nieuwe mogelijkheden schenken om met God te leven. Wat in die encycliek staat klopt wel: de hoop op het echte leven met God schenkt al hier en nu leven. Het is het leven waarvan Eliot zegt dat we het zomaar kwijt zijn geraakt, terwijl we alleen maar leefden. Het is een leven dat we nodig hebben, omdat de dingen anders leeg raken, grijpen naar wind.
Moge dan de Heer ons geloof en onze hoop sterken en ons helpen in de aanwezigheid en de liefde van God te leven. Amen.
Peter Commandeur