2018 Preek zondag 14 januari AnnaBon

Overweging 14 januari 2018

2e Zondag door het Jaar B

Sam. 3,3b-10.19 – Ps. 40 (39) – Joh. 1,35-42

 Iedere relatie komt tot uitdrukking in kleine dingen. Ervaringen en begrippen die je met elkaar deelt. Een goede verstaander heeft aan een half woord genoeg. Dit geldt ook voor de Joodse wortels van ons christelijk geloof. Daarom wil ik vandaag met U nadenken over de relatie tussen de katholieke kerk en de Joodse godsdienst. Elke liturgische viering vooronderstelt de bedding van de Bijbel. Het Woord van God werd opgeschreven en bediscussieerd in een Joodse milieu. Dit zien we ook bij Jezus.

Een jonge man stelt aan Jezus de vraag: wat moet ik doen om deel te krijgen aan het koninkrijk van God? De jonge man heeft een goede Joodse opvoeding genoten. Daarom speelt Jezus de vraag terug: Wat staat erin de Schrift? Wat zegt Mozes hierover? De jongeman antwoordt: Ik moet God liefhebben met heel mijn hart. En mijn naaste moet ik liefhebben als mijzelf. Goed geantwoord, zegt Jezus: Doe dit en je zult leven in het koninkrijk van God. U kent het verhaal, U weet wat er nu komt. De jongeman vraagt: wie is nu wel en wie is niet mijn naaste? Dan pas vertelt Jezus de parabel van de barmhartige Samaritaan.

Bij een andere gelegenheid stelt Jezus opnieuw dezelfde wedervraag: Wat zegt Mozes hierover? Wat staat er en hoe lees je het? Want dit zijn twee verschillende dingen: de letterlijke tekst en jouw interpretatie. Hoe leg jij de woorden uit? Hoe verbind jij de tekst met je eigen leefsituatie?

Voorbeelden van dit uitleg-proces zien we vandaag in de evangelielezing. Tot drie keer toe horen : “vertaald betekent dit …”. Nu zult U daar niet van schrikken. Elke christen kent ten minste vier woorden Hebreeuws.

Het meest gebruiken we het woord “Amen” als afsluiting van een gebed. Ook het woord “Halleluja” gebruiken we regelmatig – “Prijs de Heer!” – vooral in de Paastijd. Als derde noem ik “Hosanna”, dat we zingen bij het Sanctus in elke eucharistieviering, maar ook bekend door de musical Jesus Christ Superstar. Het betekent “Kom ons bevrijden!” En als vierde noem ik het woord “Sabaoth”, de “hemelse machten” waarvan God alleen de Heer is en het getal bepaalt – ook bekend van het Sanctus.

Tot mijn vreugde heb ik gemerkt dat U in de Anna-Bon – en de Gerardus – nog veel meer Hebreeuwse woorden kent. Straks zingen we over Sjaloom, vrede en over vrienden, gabbers. Na de communie zingen we het lied dat U nog van mij tegoed heeft. Hinee, ma tov. “Ziet hoe goed en hoe lieflijk wanneer broers (en zussen) eendrachtig samenleven.” Het begin van Psalm 133. Op de website van de parochie kunt u lezen wat ik op 8 oktober daarover gezegd heb. Nog één ding over het woord “lieflijk”. Dit wordt ook gebruikt als roepnaam voor een meisje / vrouw. De schoonmoeder van Ruth heette Naomi, de lieflijke. Deze Ruth werd de overgrootmoeder van koning David en zó verre voormoeder van Jezus.

Terug naar het evangelie van deze zondag. Johannes vertaalt voor ons drie woorden. Het eerste is Rabbi, Leraar of Meester. Het tweede is Messias, de Gezalfde van God, de vurig verwachte Verlosser. Het derde woord is Kefa, rots. In het Grieks en Latijn is dit weergegeven met Petrus, dat óók rots betekent. Maar christenen in Syrië en Palestina heten niet Piet of Peter, maar Kifa. Denk aan Kefah Allush die werkt voor de Nederlandse televisie; hij werd geboren in Nabloes op de Westbank en groeide op in Vlaardingen.

Waarom neemt Johannes de moeite om deze woorden te vertalen? Het gaat om drie sleutelbegrippen!! Die zijn ontstaan in de Joodse omgeving van Jezus, waar Hebreeuws en Aramees de voertalen waren. Maar al snel verspreidt zich het evangelie buiten de grenzen van het Heilige land, in streken waar Grieks de voertaal is, zoals Engels nu de wereldtaal is. De Joden in die streken kennen niet meer goed Hebreeuws. Bovendien zijn er ook niet-Joodse mensen, zoals U en ik. Velen van hen voelen zich door het evangelie aangesproken en laten zich dopen. Hun kennis van het Hebreeuws is minimaal. Het succes van het evangelie in wijde kring maakt die vertaling dus noodzakelijk. Tegelijk laat Johannes de band met de oorspronkelijke woorden en hun taal niet los. Wanneer ze uit hun Joodse context werden gerukt, zouden deze woorden hun betekenis verliezen. Van de evangelist Johannes weten we dat hij oog heeft voor de diepere, de verborgen betekenis. Maar ook dat hij denkt in de lange lijnen van de geschiedenis van God met zijn volk.

Kinderen voelen dit soms verrassend goed aan. Tijdens een gezinsviering houd je geen overweging, maar voer je een gesprek met de kinderen. In Haarlem vroeg één van de kinderen ooit aan mij: “Waarom is de Bijbel geschreven in het Hebruaans?” Hij was 8 jaar en had pas z’n Eerste Communie gedaan. Ik zei: Omdat God begonnen is bij Abraham en op weg ging met het Joodse volk. Hun taal was nu eenmaal het Hebruaans. Het kind was tevreden.

Maar hoe kijken wij volwassenen naar de uitverkiezing van het Joodse volk? Is die opgehouden met de komst van Jezus? Nee, integendeel. Het leven, de dood en verrijzenis van Jezus hebben die uitverkiezing op grandioze wijze bevestigd, maar ook uitgebreid naar alle volken, naar ons. Bevestigd en uitgebreid – dát is een spannende combinatie. Om het evenwicht te bewaren, hebben wij, christenen, onze Joodse broeders en zusters nodig. Ons gesprek met hen helpt voorkómen dat wij de oorspronkelijke betekenis van Bijbelse begrippen vergeten.

Tot slot een voorbeeld dat ik zelf heb meegemaakt. Enkele jaren geleden werd een vrouw tot rabbijn ‘gewijd’. Het gebeurde in Den Haag in de liberaal Joodse synagoge. Ik was uitgenodigd om daarbij te zijn. Ze heet Marianne van Praag. Aan het einde van de dienst mocht de pasgewijde rabbijn zelf iets zeggen. Als onderwerp koos zij de uitverkiezing en het verbond van God met het Joodse volk. Ze herinnerde haar geloofsgenoten eraan dat de uitverkiezing een opdracht inhoudt. Zij berust niet op de eigen verdiensten van het Joodse volk. Daarbij vertelde zij een oud verhaal.
Dit verhaal draait om een detail in de tekst van Exodus. Het Hebreeuws gebruikt dezelfde woorden voor “onder de berg” en voor “aan de voet van de berg”. Meestal vertalen we “het volk stond aan de voet van de berg Sinai”, maar “onder de berg Sinai” zou ook kunnen. Daarover gaat het verhaal.
Toen God een volk zocht om zijn verbond mee te sluiten, begon hij bij de grote en belangrijke volken, maar die wilden niet. Ten einde raad verloste God de Joodse slaven uit Egypte en bracht ze naar de berg Sinai. Dit volk was voor God de laatste kans. Maar ook zij stribbelden tegen. Toen tilde God de berg Sinai op en zette die als een enorme stolp over het kleine volk heen. Hij zou ze pas vrij laten, wanneer ze zijn verbond op zich namen. Noodgedwongen accepteerde het Joodse volk het verbond en de voorschriften van Mozes. Toen de berg was weg-getild, keek het volk omhoog en riep naar God: “Die voorschriften, daar hebben we het nog wel over!”
De kersverse rabbijn, Marianne van Praag, besloot haar praatje met de woorden: Dát is precies wat we al meer dan drieduizend jaar doen: met elkaar en met de Allerhoogste discussiëren over de inhoud van het verbond en over de praktische toepassing van de voorschriften in elke nieuwe tijd.

Die Joodse vrijmoedigheid en vertrouwdheid in hun omgang met elk detail van de Bijbel kan een inspiratiebron zijn – ook voor ons, christenen. Daarom ben ik blij dat de relatie tussen de katholieke kerk en het Joodse volk de afgelopen vijftig jaar in positieve zin is veranderd. En dat er persoonlijke contacten zijn ontstaan tussen onze gemeenschappen.

Moge deze dialoog tussen beide tradities ons als christenen helpen, om – net als de apostelen en de kleine Samuel – de stem van God te horen en omte begrijpen wat van ons gevraagd wordt in deze tijd.

Amen.

Jaap van der Meij