Overweging vierde zondag van Pasen (22 april 2018) Anna-Bonifatiuskerk
Handelingen van de apostelen 4, 8-12
Eerste brief van Johannes 3,1-2
Johannes 10,11-18
Het is iets moois als wij aan anderen denken, met anderen begaan zijn. Het is een soort verbondenheid, zoals Jezus die met zijn kudde had. De verhalen in de Bijbel wijzen er stuk voor stuk op hoezeer verbondenheid een rol speelt in ons geloof. Er is altijd wel een stem die ons roept, een mens die om aandacht vraagt, ogen die ons verwachtingsvol aankijken. Op al die momenten kan ons geloof in werking treden. Ons geloof kunnen we vergelijken met een dynamo. Een dynamo is een mooi ding, maar hij zorgt pas voor licht als hij gaat draaien. We kunnen nog zo’n mooi geloof hebben, pas als we geroepen worden en ingaan op die roepstem, zal de kracht van ons geloof blijken. Dan gaat het licht geven.
Mensen in de bijbelverhalen worden geroepen. Het kan een stem zijn in hun binnenste, een engel die op bezoek komt, het kan een profeet zijn of een bedelaar langs de weg.
Totdat er geroepen wordt blijft alles zoals het is. Allerlei misstanden blijven, allerlei vormen van eenzaamheid of opsluiting woekeren voort. Pas als we iets doen met het geroepen worden gaat ons geloof licht geven.
Jezus roept de schapen. Jezus roept ons. Wij worden geroepen – waartoe, voor wie, op welke manier? Hoe kunnen we in de voetsporen van Jezus treden en ook een goede herder zijn? Welke kudde is ons toevertrouwd? In een gezinssituatie bijvoorbeeld: de kinderen. In een werksituatie: de mensen die onder jouw verantwoordelijkheid staan. In de sportclub: de mensen die je onder je hoede hebt. Hoe ga je daarmee om? Ben je erop uit om te zorgen dat de mensen die aan jou zijn toevertrouwd het beste uit zichzelf kunnen halen en zo kunnen groeien als mens? Het gaat vooral om de houding die we aannemen ten aanzien van andere mensen. Waar zijn die andere mensen voor? Zijn die er alleen maar om te gebruiken opdat mijn welzijn daarmee gediend is? Of ben ik bereid, naar het voorbeeld van Jezus, mee te werken aan het levensgeluk van de ander? Ook in het geval dat het mij niets oplevert; ja, misschien zelfs resulteert in moeilijkheden?
Overal waar God roept komen mensen tot leven, gaan ze nieuwe wegen en gebeuren er wonderen. Mensen ontmoeten elkaar en zo treedt hun geloof in werking. Jezus roept zijn leerlingen, en de kreupele, blinde, dove mens roept Hem. De bijbel is een langgerekt verhaal over roepen en geroepen worden. Het slapend geloof wordt gewekt, komt in beweging en verspreidt licht.
Dit verhaal gaat maar door, want God roept nog steeds zoals een herder zijn schapen roept. Hij wil dat we aandacht hebben voor elkaar, elkaar ontmoeten. Hij wil ons bij elkaar brengen, zodat we niet alleen blijven en overgeleverd aan de angst hoe we ons moeten handhaven en het vol moeten houden. Hij wil dat we begaan zijn met elkaar, met vluchtelingen in kampen, met kinderen zonder ouders, met de jongeren in onze samenleving die opgescheept zitten met de erfenis van een doorschietende individualisering waarbij ze het zelf moeten maken en in die zogenaamd maakbare samenleving burnout raken door de hoge eisen die ze zichzelf stellen. Je zou dit onderling pastoraat kunnen noemen. Aandacht hebben voor elkaar, dat is pastoraat.
Hoe kunnen we elkaars pastor zijn? Ik was twee weken geleden bij een bijeenkomst in Bilthoven. Het thema was roeping en ik hoorde twee fantastische lezingen. De ene van Manuela Kalski, een theologe aan de VU en oprichter van het “Nieuwwij”. Het “Nieuwwij” is een beweging die probeert bruggen te slaan tussen wij en zij om zo tegenstellingen in de samenleving te overbruggen. De andere spreker was Marc Bittremieux, een broeder van de “Orde van de Broeders van de Liefde” uit Vlaanderen. Hij is leraar op een middelbare school. Wat me opviel in beide lezingen was dat het eigen levensverhaal de basis vormde voor het achterhalen van de roeping van beiden. Ze waren geroepen en hadden een roeping en wilden ons laten zien hoe een roeping zichtbaar werd in hun en zichtbaar wordt in ons leven.
Het eigen levensverhaal om te ontdekken wat je roeping is. Wij, de deelnemers aan deze dag, werden opgeroepen om onze roeping te vinden of te hervinden. We moesten nadenken over wat onder andere onze vaardigheden waren. Ik verbond mijn levensloop met de al vroeg aanwezige vaardigheid om geconcentreerd te luisteren en kwam zo tot de conclusie dat mijn slechthorendheid het al sinds lang nodig maakte om me in een gesprek gefocust te verbinden met de ander. Ik moet de ander goed aankijken om hem te kunnen verstaan en laat me daarom niet afleiden door wat er om me heen gebeurt. Uiteindelijk levert dit gericht zijn op de ander de interviews op zoals ze in de Saamhorig staan. Vaak merk ik dat de geïnterviewden blij zijn met het gesprek omdat ze zich werkelijk gezien en gehoord voelden. Ze krijgen tijd en kans om de ontwikkeling van hun eigen geloofsleven na te gaan. Ik ervaar het als een roeping om zo met mensen om te mogen gaan. Ik ben geroepen om mensen te laten nadenken en zich te laten uitspreken hoe God in hun leven een plek heeft en uitdrukking krijgt in hun bestaan. Ik ontdekte dat het mensen betrekken in een gesprek hun de kans geeft om zich opnieuw te verbinden met de rode draad in hun leven en dat daarmee hun eigen roeping zichtbaar wordt.
In het wederzijds horen en gehoord worden krijgen we de kans onze weg te vinden, en dat zo te doen, dat het anderen kan ondersteunen. Onze roeping, de rode draad in ons leven, dat waar we goed in zijn en wat we al mijmerend over ons leven kunnen ontdekken of misschien al lang weten, en het vervolgens in de praktijk brengen, maakt ons geloof tot een dynamo, een bron van licht voor anderen. Daarom is het goed onze roeping na te gaan zodat we weten waar onze kracht ligt. Als we die kracht kunnen inzetten voor een ander treedt de dynamo van ons geloof in werking.
Dat we met onze gaven en roeping een licht voor anderen zijn is niet niks. Pastor zijn voor elkaar betekent dat we elkaar op weg helpen. Waarbij we onze roeping inzetten met datgene dus waar jij goed in bent. Ook Jezus volgde zijn roeping: Hij redt de schapen, leidt ze naar weidegrond, geeft ze leven in overvloed (geestelijk, moreel en materieel). En Hij heeft een intieme persoonlijke en wederkerige relatie met hen. Johannes beschrijft dat die relatie tussen Jezus en ons vergelijkbaar is met de relatie tussen Jezus en zijn Vader. Zo intens en kostbaar.
Wij worden kinderen van God genoemd zegt Johannes in zijn eerste brief die we net gelezen hebben. Dat is niet iets erfelijks, het is geen lotsbestemming. We worden zo genoemd omdat we geroepen worden en die stem kunnen beantwoorden met handelen naar wat ons geloof ons leert.
Uschi Janssen