2018 Preek zondag 8 juli Anna-Bonifatius

Overweging op zondag 8 juli 2018 in de Anna-Bonifatiuskerk

Gelezen: Ezechiël 2, 1-5 en Marcus 6, 1-6

Als er voorgelezen wordt uit de heilige Schrift, dan eindigt de lezing met: ‘Zo spreekt de Heer’. De luisterende gemeenschap antwoordt met de woorden: ‘wij danken God’. ‘Zo spreekt de Heer …’. Dat is nogal wat om dat te zeggen. Want wie spreekt namens God. Wie kan zich ervoor uitgeven woordvoerder te zijn van God?

Als iemand in het dagelijks leven zich uitgeeft voor de ‘stem van God’, krijgt hij  al gauw protest. Mensen zouden naar hun voorhoofd wijzen: ben jij wel goed wijs, waar haal je die wijsheid vandaan? Je bent God niet. Wie denk je wel dat je bent? Heb je soms een telefoonlijntje met de hemel? Ik heb mijn eigen geloof, daar heb ik jouw boodschap niet bij nodig. Wat een verbeelding heeft die vent. Bevlogen mensen worden gewantrouwd. Dat hebben gehoord in de lezingen van vandaag.

De profeet Ezechiël stuit op weerstand en ongeloof als hij zich tot het volk richt. Het volk Israël woont niet meer in eigen land, maar is op vreemde grond, en leeft in ellende. Zij zijn weggevoerd uit Jeruzalem naar Babylon. Daarbij was het volk ontrouw aan het verbond dat God met hen heeft gesloten. Ze hebben een bontje met een vreemde heerser. De houding van het volk Israël wordt beschreven als halsstarrig en eigenzinnig, met andere woorden: ze hebben een ‘harde kop’ en een ‘stug hart’. Ze sluiten zich af voor God, maar God keert zich niet af van hen. Ondanks hun weerspannigheid blijft hij op hen betrokken.

God roept de profeet Ezechiël op om naar hen toe te gaan. Hij krijgt de opdracht Gods woorden te spreken, opdat het volk zal weten dat er een profeet in hun midden is geweest. Door het spreken van de profeet is God zelf aanwezig te midden van het volk. Vroeg of laat zal het besef bij hen doordringen dat God zijn volk niet in de steek laat. Hij is met hen meegegaan in de ballingschap. Dat is een teken van de duurzame trouw, die vanuit de kant van God wordt voorgezet, ook nu de ander, het volk, het niet ziet, het niet erkent en stank voor dank geeft. Misschien gebeurt het later, dat bij het volk de schellen van de ogen vallen en het inzicht kan doorbreken.

Ook Jezus stuit in zijn eigen stad op weerstand. Hoewel hij in de synagoge in andere steden welkom was, is hij dat niet in de synagoge van zijn eigen vaderstad. Hij kan daar geen onderricht geven en geen enkel wonder doen, zo staat er, behalve wat kruimelwerk: hij legt een paar zieken de handen op en geneest hen. Hij staat verbaasd over hun ongeloof. Gods kracht die in hem is, kan daar niet werkzaam zijn. Het wonderlijk is dat die kracht pas werkzaam kan worden, als daar openheid voor is. Omdat Jezus in de stad waarin hij is opgegroeid geen erkenning vindt, kan Gods kracht hier niet werken. Daar is blijkbaar vertrouwen voor nodig van de kant van de ontvanger, en dat vertrouwen ontbreekt. Daarom reageren de mensen met scepsis: waar heeft hij die wijsheid vandaan? Hij is toch de zoon van de timmerman. We kennen zijn broers en flirten met zijn zussen. Ze kennen hem blijkbaar te goed, en brengen hem thuis in hun manier van doen. Zo zijn ze het nu eenmaal gewend.

Met grote weerzin wordt daar in de synagoge van Nazareth naar Jezus geluisterd. Zijn woorden klinken voor hen vreemd en roepen geen herkenning op. De vreemde Jezus moet teruggebracht worden tot wat bekend is: ‘O ja, de zoon van jozef.’ Dat kleinmaken is verstikkend. Hij die mensen vreugde bezorgt, die kapotte levens heel maakt, die wonderen doet, kan daar niets aanvangen. De levende God staat hier met lege handen.

Het evangelie is machteloos in een geloofsgemeenschap die zich niet laat storen. Het evangelie kan geen kant op in een kerk die zich georganiseerd heeft als een onderonsje. Het evangelie komt zelden binnen ‘langs het tuinpad van mijn vader’. Nee, het evangelie is niet het bekende, is niet het vertrouwde, het is niet herleidbaar tot onszelf. Daarom botst het in de oude synagoge tussen Jezus en zijn gehoor. Er breekt een conflict uit tussen de omlijnde verwachtingen van het bekende en de vreemde kracht die Jezus tegenwoordig stelt. Het is het conflict tussen de huiselijke verhoudingen, waarin sommigen van ons elkaar al van jongs af kennen: ‘we hebben nog met elkaar geknikkerd’, én de geloofsgemeenschap waar Gods woord verteld en gevierd wordt.

Is er in onze geloofsgemeenschap ruimte voor de vreemdheid van God woorden? Hier in de gemeenschap gaan de bronnen van het geloof open: we luisteren naar de heilige verhalen en vieren het sacrament dat we straks gaan uitdelen. Laten we ons door deze bronnen telkens weer opnieuw verrassen en inspireren? Gods wonderen gaan ons te boven en kunnen we niet begrijpen, bedenken, maken, ook niet zelf tot stand brengen. De ervaring van het wonderlijke, het mysterieuze overvalt ons, en kan ons tot een besef brengen van God, die telkens weer anders is, nooit dezelfde.

‘Zo spreekt de Heer’, zeggen wij als we de woorden uit de heilige Schrift hebben gehoord. Dat zijn niet alleen de woorden die Jezus tweeduizend jaar geleden sprak. God spreekt zijn woorden vandaag, tot ons. Dat we ons door de vreemdheid van Gods woord mogen laten raken, telkens weer.  Moge het zo zijn.

Kitty Bouwman, pastor en geestelijk begeleider