Zondaars
Jozua 5:9a,10-12; 2 Korinthiërs 5:17-21; Lucas 15:1-3,11-32
Zoals de meesten van u wel weten heb ik een juridische praktijk. Enige tijd geleden had ik een cliënte die, -hoe zal ik het hier netjes zeggen- nou ja, ze zat in het leven. Ze had een zaak en daarin moest ze door de rechter als getuige gehoord worden. De rechter was een dame die er best wel streng uitzag. Ze begon het horen met te vragen naar het beroep van mijn cliënte. Die keek me met lichte paniek aan. Want ja, we waren in een rechtszaal, en ze kon daar toch niet zomaar zeggen wat ze deed. Ik zat naast haar, en fluisterde haar toe “ondernemer”. Dat zei ze, de griffier schreef het netjes op, en de rechter ging gewoon verder.
In het evangelie wordt gesproken over slechte vrouwen, met wie de jongste zoon zijn vermogen verbraste. Dat kunnen best wel vrouwen zijn geweest die een zelfde beroep hadden als die cliënte van mij. Ik vond het wel meevallen met die slechtheid. Ze was erg aardig. Er staat ook dat de jongste zoon misdaan had tegen de hemel, omdat hij zijn bezit had verbrast. Nu ken ik ook wel mensen in de schuldsanering, die hun geld hebben verbrast. Vaak hebben ze een gat in de hand, maar ik heb niet de indruk dat het slechte mensen zijn. Eigenlijk is het vooral sneu voor ze, dat gat in de hand. Je kunt het omdraaien. Ik en de meesten van u ook denk ik, hebben ons geld nooit verbrast. Maar ik heb daar nooit moeite voor gedaan. Ik heb al een hekel aan winkelen, altijd al gehad. Dan is het ook weer niet zo moeilijk om je geld niet kwijt te raken.
Niet alleen van die slechte vrouwen maar ook van die jongste zoon is het weinig duidelijk wat nu hun zonde was. Toch wordt in de lezingen een leven van zonde en van niet met God verzoend zijn, gesteld tegenover een nieuwe schepping, waarin dat wel het geval is, zodat we feestelijk, zoals in het feest aan het eind van evangelie, in Gods liefde kunnen leven. Dat is natuurlijk Pasen, de verrijzenis naar de nieuwe schepping, de nieuwe geboorte. Paulus noemt dat “in Christus zijn”. Maar hoe komen we daar? Dan moeten we toch weten wat die zondes zijn, die dat in de weg staan.
Laten we naar de eerste lezing kijken. Het was Pasen. De Israelieten vieren dan de bevrijding uit Egypte. Dat was toen nog maar 40 jaar geleden. Want na die bevrijding hadden ze 40 jaar met best wel ontberingen in de woestijn rondgetrokken en in de lezing zijn ze uit die woestijn net Kanaän, het beloofde land, binnengegaan. In de woestijn hadden ze van God Manna gekregen om te kunnen overleven. Nu stopte dat, omdat het beloofde land van melk en honing voldoende opbracht. Met “de smaad van Egypte”, die de Israelieten eindelijk kwijt raken, wordt de spot van de Egyptenaren bedoeld die hadden gezegd dat God de Israelieten alleen maar de woestijn had ingeleid om ze te doen sterven.
Het is duidelijk dat die minachting niet goed is. Mensen moet je niet op die manier bekijken en ook God niet die dat zou toelaten. En dat manna zien de Egyptenaren over het hoofd in hun minachting. In het evangelie zegt de oudste zoon dat hij de geboden van zijn vader nooit heeft overtreden. Dat is zelfingenomen. Ook tegenover zijn broer was zijn houding arrogant. Hij miste deemoed, en daarmee ruimte, openheid, zuiverheid ook. De zonde van de jongste zoon is ingewikkelder. Het is onverstandig om je bezit te verbrassen; hij eindigde zonder geld. Zijn probleem was dat hij daarmee zichzelf te kort deed; hij had te weinig liefde voor zichzelf, en dus ook voor God die hem geschapen had. Ik denk dat dat zijn zondes waren. Het eerste gebod is dat we God moeten liefhebben en onze naaste als onszelf. De jongste zoon had zichzelf verwaarloosd, en daarmee ook God.
En wij? Wat zijn onze zonden? En wat kan voor ons die nieuwe schepping van Pasen zijn? Wat is ons leven nu? We worden bepaald door een afkomst uit een gezin met een eigen cultuur, door een geschiedenis daarna en door allerlei dingen in ons leven nu: verantwoordelijkheden en interesses, relaties met de mensen om ons heen, een beroep, bezittingen, verwachtingen. Daarin stroomt ons leven en daarin is het gebonden. En dat kan allemaal best goed zijn, maar ook dan is het vast en bevangen en vaak genoeg wat zelfingenomen in al die heel normale zorgen en de sleur van alledag. Dikwijls is het minder goed. Mensen kunnen teleurgesteld zijn, gewond geraakt, verbitterd misschien, eenzaam, geen toekomst meer zien, ziek zijn. Er kan van alles aan de hand zijn. Maar de Geest, dat is de liefde van God, die bevrijdt uit zulke gebondenheid, uit de bevangenheid van de eerste schepping, de eerste geboorte. Dat wordt het stof voor de nieuwe schepping van Pasen. En dan moeten we proberen om de dingen te boven te komen die ons van God gescheiden houden, zoals onverschilligheid, minachting, afkeer of haat voor anderen, voor onszelf of voor God. We moeten met openheid, sympathie, welwillendheid, genegenheid of liefde met God, met onszelf en met onze naasten omgaan.
Er omstandigheden die dat lastiger maken. Die cliënte van mij heb ik wel eens gevraagd waarom ze geen ander werk zocht. “Ze kon niks anders,” zei ze. Ik denk dat Jesus met de tollenaars en zondaars ging eten omdat die extra steun nodig hadden. Een tollenaar haalde belasting op in dienst van de bezetters, de Romeinen. Ook een lastig vak. Maar misschien konden ze wel niks anders, zoals die cliënte van mij. Zulke banen zeggen zeker niet zo veel. Klagen over zulke mensen, morren, zoals in de tekst staat, dat zegt wel een hoop. De Farizeeërs dachten net als de oudste zoon dat ze wisten wie er zondig waren en dat is hoogmoedig en arrogant. En arrogante mensen zien snel dingen over het hoofd, zoals de Egyptenaren de manna. Ze missen openheid.
De dingen waarin we door een tekort aan liefde en deemoed tekort schieten, komen tussen ons en God in te staan. De Geest, de liefde van God, kan die afbreken, als we ons met God verzoenen. Dan kunnen we met Hem in een gemeenschap leven, één van hart. We worden kinderen van God, en God is zoals de vader in het evangelie. Die is niet alleen tegenover de jongste zoon vriendelijk en begripsvol maar ook tegenover die wat zelfingenomen oudste. Hij zegt bv. niet dat die toch minstens wel blij had mogen zijn dat zijn broertje gezond en wel uit een gebied van hongersnood was teruggekeerd. Nee, de vader zegt: “Jij bent altijd bij me en wat van mij is, is ook van jou. Dat is de gemeenschap van Pasen, die ontstaat door liefde.
Over de eenheid die de liefde brengt, heb ik wel eens eerder een kort vers geciteerd, van een zekere Rumi. Ik citeer het nog een keer:
Ik ben niet mijzelf, jij bent niet jouzelf, oh zekerheid bezeten.
Want ik ben jou en mij, jij mij en jou, oh weten.
Zeg dan als meest volmaakte, oh schone van de Dapperstraat.
Of jij misschien meer mij, of ik meer jou kan heten.
Dit gaat over de romantische liefde. Maar zulke uitwisseling geldt voor alle soorten van liefde of genegenheid. Ook vrienden nemen interesses van elkaar over. De vader deelt zijn bezit met zijn oudste zoon. Paulus noemt het “in Christus zijn”. In de woorden van het gedichtje zou dat klinken als: ik ben Christus en mijzelf en Christus is mij en zichzelf. Paulus maakt er een smeekbede van: laat u met God verzoenen. Dat betekent: laat je door God liefhebben; laat zijn liefde op je inwerken; maak zijn gerechtigheid tot de jouwe. Dan wordt het Pasen, en dat is wel iets. We moeten deemoedig zijn maar niet kleinmoedig.
Mogen we dan in deze Veertigdagentijd onze harten openen voor God, die ons wil laten delen in zijn liefde en zijn aandacht, in zijn vreugde en zijn gerechtigheid.
Amen.
Peter Commandeur