2019 Preek zondag 13 oktober Anna-Bonifatiuskerk

Preek zondag 13 oktober 2019 Anna-Bonifatiuskerk

2 Koningen 5, 14-17; Lucas 17, 11-21

Gisteren hebben we gehoord dat er in onze parochie een kerk moet sluiten. We zijn daarin niet uniek. Amsterdam Oost was tot dusverre eerder uniek omdat er nog zoveel kerken open waren. In Noord is nog maar één kerk en ik heb begrepen dat er in heel Den Haag tegenwoordig nog maar één parochie is. En er zit een andere kant aan dit verhaal. Ik woon in Amsterdam-Centrum in een buurt waar altijd veel studenten zijn en jonge toeristen. Ik heb soms echt medelijden met die jongeren, omdat ik tamelijk zeker weet dat ze zijn opgegroeid zonder enige verband met het Christelijk geloof en zonder weet van God.

Het evangelie van vandaag eindigt met de uitspraak: “Van het Rijk Gods kan men niet zeggen: hier is het, of daar is het, want het is midden onder u.” De kerk wordt wel beschouwd als een uitdrukking van het Rijk Gods, nou ja, in z’n meest idealistische vorm. Maar bij ons moet er een kerk sluiten en hoe kunnen we dit verenigen met het evangelie? Waar blijft het Rijk Gods? Wat is het Rijk Gods? Het staat voor Gods heerschappij, zijn wil geschiedt er. Het Rijk Gods is levend. En ook wij doen er wat God van ons wil, en dat voelen we, omdat het zinvol is wat we doen, en voldoening schenkt, vreugde. In ontroering en geluk ervaren we de liefde tussen God en ons. Het Rijk van God is begonnen met de komst van Jezus. Zijn wonderen, zoals genezingen, zijn hiervan een teken. En vervolgens groeit het, zoals in de gelijkenis van het mosterdzaadje. Het kan ook verborgen zijn zoals in de gelijkenis van de schat in de akker. Het Rijk Gods is midden onder ons, maar nog niet helemaal, of nog verborgen. Het moet groeien en dan kan het doorbreken in onze wereld. Maar dat hangt niet alleen van God af. In het evangelie heeft Jezus tien mensen genezen. Eén van hen bedankte Hem en God, omdat hij zijn genezing zag als een bewijs van de macht en de liefde van God. De 9 anderen deden dat niet en Jezus zegt dat ze niet gered zijn. Het is niet heel duidelijk wat dat betekent. Misschien kwam de melaatsheid weer terug. Maar het is wel duidelijk dat de genezing pas echt kan plaatsvinden als de mensen weten dat Jezus het heeft gedaan en daar dankbaar voor zijn. De genezing gebeurt binnen een relatie van geloof, vertrouwen, dankbaarheid en liefde. Als die er niet zijn, zoals ook in Nazareth het geval was, kan Jezus geen wonderen doen. Het Rijk Gods breekt door vanwege die dankbaarheid en liefde. Maar vaak genoeg ervaren we het goede dat ons overkomt als iets wat normaal is of waarop we recht hebben. De evangelist schrijft dat alleen de vreemdeling Jezus bedankte. Ik denk dat de negen anderen de bijzondere liefde van God niet goed doorhadden, omdat Jezus net als zij een Jood was, zodat ze zullen hebben gedacht dat Hij min of meer verplicht was om hen te genezen. In een soort nationalistische trots verloren ze uit het oog dat hun genezing een geschenk van God was. In de eerste lezing heeft de Syriër Naäman een zelfde dankbaarheid als de Samaritaan. Hij nam een hoop aarde uit Israël mee naar Damascus, omdat dat de grond was van de God van Israël en volgens de toenmalige opvattingen nodig om Hem te vereren. Voor de vreemdelingen is de God van Israël, die geneest, niet vanzelfsprekend, maar bijzonder en dus reden voor grote dankbaarheid. Maar degenen die denken dat God dat hoort te doen, omdat het hun God is, missen geloof en liefde. Ze denken dat ze God in hun broekzak hebben zitten en dan kunnen er geen wonderen gebeuren. Het Rijk Gods raakt meer verborgen. En ik denk dat dat ook gebeurt als de mensen God niet meer kennen en dus ook niet danken, niet omdat ze zelfingenomen zijn, maar omdat het Christendom zo weinig zichtbaar is geworden dat ze nooit met Hem in aanraking zijn gekomen.

Een paar weken geleden liep ik vanuit de kerk op een zonnige en nog best wel warme zondagmiddag over het Artisplein. Daar is een soort fontein die zo’n 20m lang is en 2m breed. Op bepaalde stukken ervan komen en toe kleine straaltjes water omhoog, op andere stukken een damp. Kinderen spelen daar vaak. Er liep een jongetje van een jaar of vier op een rand van de fontein. Hij wilde er duidelijk graag doorheen lopen, maar hij had z’n sokken en schoenen nog aan en zijn moeder zei heel duidelijk: “Nee Otto, je mag er niet in.” Z’n broertje, die iets ouder was, was er ook bij. Moeder ging naar het restaurant. Otto keek om zich heen en rende vervolgens vijf meter door de vijver, waar net even geen straaltjes omhoog kwamen. Hij kwam droog over, achter hem begonnen de straaltje en triomfantelijk hief Otto zijn armpjes omhoog. Maar het broertje had moeder gewaarschuwd en die was tamelijk boos. Toen liep ik maar door.

Op verschillende plaatsen in de evangeliën wordt gezegd dat het Rijk Gods toegankelijk is voor de kinderen, de kleinen en in de zaligsprekingen voor de armen van geest, onder andere omdat die niet zo snel vol zijn van zichzelf; ze hebben een bepaalde onschuld en daardoor vertrouwen. Neem nou Otto. Z’n moeder was een beetje aan het zeuren. Het was een warme zondag en ze had natuurlijk z’n sokken en schoenen uit moeten doen; er waren daar meer kinderen aan ’t spelen. Maar Otto begon niet te kniezen, hij dacht niet aan z’n tobberige moeder. Hij was ook nog maar 4. Hij had vertrouwen en was vrij en zorgeloos. Dat zijn kwaliteiten van het Rijk Gods. Gods heerschappij moeten we aangrijpen zoals een kind, in eenvoud, met vreugde. En dan kunnen de dingen best wel tegen zitten, zoals voor Otto z’n moeder, maar dat hoeft aan onze hoop en aan ons vertrouwen geen afbreuk te doen. God houdt van ons. Dat is voldoende. Dan is zijn Rijk midden onder ons. Nico van der Peet noemde het gisteren ook, toen hij zei dat we vrij als een mosterdzaadje moesten zijn, dat heel klein is en licht. We hebben soms te veel volwassen, sombere ernst, zijn bang om teleurgesteld te worden en wantrouwig tegenover dingen die gebeuren. Het is een onmacht om te geloven, een gemakzuchtig cynisme, een gefrustreerd vertrouwen, een stille wanhoop. Daardoor zien we God niet meer komen en durven zijn liefde niet meer ervaren, die ons toch nieuw zou maken. Maar we mogen leven met een onbevangen vertrouwen en met vreugde, want het Rijk Gods, Gods heerschappij, is al nu midden onder ons. Dat klinkt wat triomfantelijk misschien daags na die parochiedag, maar het is even triomfantelijk als Otto met z’n twee armpjes in de lucht.

We zingen nog het lied ‘Blijf mij nabij’. Ook in duisternis, als geliefden overlijden, of als onze kinderen en kleinkinderen zonder God leven, als we ons machteloos voelen en het Rijk Gods diep verborgen lijkt, ook dan leidt God ons, heeft Hij ons lief en verwacht Hij ons thuis. God verlangt naar ons en wil ons nabij zijn. Zijn heerschappij, zijn Rijk is onder ons, ook als we hulpeloos zijn, bedroefd of ziek. “Eenmaal loof ik Hem weer, die mij bevrijdt, mijn God,” staat in de psalmen, ook al lukt me dat nu niet, is dan de gedachte. Hemel en aarde zijn vol van Gods heerlijkheid en we mogen ons voor de Schepper daarvan openen met een onschuldig vertrouwen en een vreugde die zorgen en stress doet vergeten.

Mogen dan onze liefde voor de levende God en het verlangen van die God naar ons bij ons blijven in leven en in dood.

Peter Commandeur