2019 Preek zondag 3 februari Anna-Bonifatiuskerk

Overweging bij 1 Korinthiërs 12,31 – 13,13 en Lucas 4,21-30

Een tijdje geleden had ik een keer een cliënte op bezoek. Ik heb een juridische praktijk met een kantoor aan huis. De klanten komen dus bij mij thuis. Er waren natuurlijk allerlei problemen en ze was gespannen. Ik heb dan brieven nodig, e-mails. Die stonden op de smartphone. Maar ze was wat ouder dan ik en dan lukken die dingen vaak niet zo goed. Ik had al thee aangeboden, maar ze wou alleen een glas water. Het was inmiddels 5 uur geweest, en ze zat te stressen op de smartphone. “Een glas wijn, misschien?” vroeg ik. “Lekker”, zei ze met volle overtuiging. Het ging daarna een stuk beter.

Paulus heeft het over de liefde. Maar dat is niet alleen de romantische liefde, waar wij altijd het eerst aan denken. Het gaat ook over de liefde tussen ouders en kinderen, tussen familieleden en vrienden, wat wij eerder sympathie en genegenheid zouden noemen. Het gaat over de liefde tussen God en ons, en ook heeft Paulus het over de naastenliefde, de sympathie voor mensen die toevallig even op je weg komen. Liefde is lankmoedig, schrijft Paulus, geduldig. Zonder liefde is er weinig geduld, en ontstaan er snel irritaties. Die cliënte miste haar papieren. Het is natuurlijk niet verstandig om zonder papieren een jurist te raadplegen en het leest niet prettig op een kleine smartphone. Ik had me ook kunnen irriteren. Dan had ze geen glas wijn gekregen. Soms is het haast of je kiezen kan.

Dat laatste brengt ons bij het evangelie. Want dat is deze week een soort openbaring van de ergernis. Vorige week hebben we gehoord wat Jesus had voorgelezen: een profeet had gezegd dat de geest des Heren over hem gekomen was. Nu ging hij aan armen de blijde boodschap brengen, aan gevangenen hun vrijlating, aan de wanhopigen een toekomst en blinden zouden weer kunnen zien. En dat zou nu gebeuren. Jesus zei daarmee dat hij die profeet was. Dat is wel iets, en de mensen vinden dat zijn woorden vol genade zijn. Maar al snel raken ze hevig geërgerd en ze willen Jesus zelfs doden. Dat is een snelle overgang. Dat komt omdat de evangelist in dit korte stuk zowel naar Palmpasen wil verwijzen als naar Goede Vrijdag. Dat is veel voor een kort stuk, maar ook blijkt weer hoe gemakkelijk liefde en ergernis voor elkaar in de plaats treden. Jesus is eerst een bevrijder, die de mensen daarom liefhebben, maar al meteen daarna zien ze Hem alleen als een zelfingenomen persoon, aan wie ze zich ernstig ergeren. Als ze geloof in Jesus hadden gehouden, hadden ze in het Rijk Gods kunnen leven, maar ze kiezen voor de ergernis. Ineens blijkt de liefde te ontbreken, hoewel die het leven veel prettiger en meer de moeite waard maakt dan irritaties en ergernis. En toch komt dat heel veel voor. Volgens Jesus roept een profeet in eigen land altijd ergernis op. Waarom mist zo vaak de liefde, de genegenheid? Of, anders gezegd: hoe zorgen we ervoor dat dat niet gebeurt?

Laatst zat ik in de trein. Het was een tamelijk lege trein en ik was in kleermakerszit een boekje aan’t lezen. Toen kwam er een dame naast me zitten. Ze zei niets, maar plofte neer. Ze was tamelijk dik en zat bijna op m’n knie; ik wist die nog net op tijd weg te halen. Toen zat ze nog op m’n jas, want ze had de hele zitplaats nodig. Ik rukte die onder haar vandaan. Ze zei niets en ging ook niet even omhoog. Gelukkig had ik een stevige winterjas aan. Ze had twee jongens bij zich, één van een jaar of 11, 12 en één een jaar ouder. Die gingen tegenover ons zitten. Ze hadden ruzie. De jongste maakte ineens een snelle beweging omhoog en tikte hard met z’n voorhoofd tegen het hoofd van de ander. Ik wist niet eens dat je dat zo doen kon. Die gaf hem een harde tik op z’n dij. De jongste schold hem uit voor “dikzak”; hij was tamelijk dik. Hun moeder -die vrouw zal hun moeder wel geweest zijn- zei niets. Ze was verdiept in haar smart phone. Ik keek even opzij. Ze deed een spelletje en was al bij “level 4”. Vervolgens bleek het jongste jongetje een rugzak vol snoep te hebben. Daar pakte hij wat van. De oudste kreeg niks. Maar die rukte de rugzak uit z’n handen, en deed ook een greep. De jongste probeerde de rugzak weer terug te pakken. Moeder bleef verdiept in level 4. Het was duidelijk dat ze geen aandacht had voor de wereld om haar heen, niet voor mij -nou ja, vooruit- maar ook niet voor die jongens. Die werden in de steek gelaten en ergerden zich aan elkaar en maakten ruzie.

In het evangelie zijn de mensen boos over de woorden van Jesus, omdat die “alleen maar” de zoon van Jozef is, iemand die ze kennen, een buurtgenoot. Dan kan Hij maar weinig betekenen. In gemeenschappen kunnen mensen elkaar naar beneden drukken, omdat ze bang zijn voor mensen die bijzonder zijn en misschien wel bedreigend voor hun positie. Jesus kan geen zieken genezen. Want een genezing is een openbaring van Gods liefde. En dan moet de zieke op zijn beurt God liefhebben en geloven in zijn liefdevolle macht. Dat deden de mensen niet. Ze misten veel in hun irritaties en ergernis. Liefde en sympathie schenken altijd een zekere vreugde en voldoening. Toen die cliënte van mij met graagte de wijn aanvaardde, dacht ik natuurlijk “Bingo!”. Liefde werkt twee kanten op, niet alleen tussen vrienden of in de romantische liefde, maar ook bij naastenliefde. Je krijgt waardering terug, voldoening. Vorige week sprak ik iemand die meehielp met de wekelijkse maaltijd van St. Egidio voor daklozen. Die zei dat dat erg leuk was. Liefde geeft aan twee kanten vreugde en voldoening: we worden genezen.

En toch komen onverschilligheid en ergernis zo heel snel ervoor in de plaats. Misschien was die vrouw in de trein moe, of gestresst, angstig, gefrustreerd, of misschien liefdeloos opgevoed, zoals zij dan weer met die jongens leek te doen. Maar ze missen veel. Die jongens hadden een hoop plezier met elkaar kunnen hebben, en voor zo’n moeder was het leuk geweest om, goed, met een half oog naar level 4 wat mij betreft, ook het plezier te zien van zulke jongens. Daar kijk je met een glimlach naar. In het evangelie is het of de mensen te angstig en onzeker zijn om het Rijk Gods te kunnen aanvaarden. Maar hun leven wordt alleen maar harder en ze worden niet genezen.

Het is duidelijk zaak om te oefenen in de liefde, en de ergernis te vermijden. Hoe pakken we dat aan? Ik wil de heel mooie slotzinnen van Paulus nog een keer lezen: “Thans zien wij in een spiegel, onduidelijk, maar dan van aangezicht tot aangezicht. .. Nu echter blijven geloof, hoop en liefde.” Daar moeten we van uitgaan: het geloof, dat God ons, de mensen om ons heen en de hele wereld heeft geschapen en kent en daarom liefheeft. De hoop, dat we eens God van aangezicht tot aangezicht zullen zien en kennen en dat we dat nu al een beetje kunnen doen. Daarmee vergeleken worden onze zorgen en angsten een stuk minder belangrijk. Bovendien zal God in zijn liefde om ons denken en zorgen voor ons en voor de mensen om wie wij bezorgd zijn. Als we dat in het bewustzijn houden, wordt het gemakkelijker om open en met genegenheid met mensen om te gaan. Eigenlijk geven we dan Gods liefde voor hen door. We kunnen onbevangen zijn en de vreugde van Gods liefde ervaren. Bidden we om voldoende geloof en vertrouwen en om veel liefde van God.

Peter Commandeur