2020 Preek zondag 12 januari Anna-Bonifatiuskerk

Doop van de Heer

Jesaja 42: 1-4, 6-7; Handelingen 10:34-38; Mattheus 3, 13-17

Laatst had mijn familie een feestje georganiseerd. Het was tamelijk druk. Mijn oudste neef was er ook met zijn kinderen, onder wie een jongetje van drie. Ik was er een week eerder nog geweest om Sinterklaas te vieren. Het jongetje van drie was een beetje bang van al die voor hem vreemde mensen, maar mij kende hij, dus hij zat al snel bij me op schoot. Op een gegeven moment was ik een beetje onderuit gezakt en hij lag op me; hij is niet zwaar. Hij rekte zich behaaglijk een beetje uit en wreef met zijn bolle kinderwang tegen mijn wang.

Paulus zegt in de tweede lezing dat God geen aanzien des persoons kent, zoals tussen Joden en niet-Joden. Iedereen die het goede doet, is Hem welgevallig en zal Hij genezen als dat nodig is, dus ook ons. Welke kansen we in ons leven ook hebben laten liggen, hoe ziek en hulpbehoevend we ook zijn, of vermoeid en depressief, we zijn welgevallig aan God. Hij is verheugd omdat wij er zijn. Op Gods liefde kunnen we vertrouwen. Daarin lijkt die liefde op de bolle wang van zo’n jongetje van drie. Die wordt ook zomaar gegeven. Zo’n jongetje interesseert het niet hoeveel je verdient, hoeveel vrienden je hebt of dat je misschien onder curatele staat. Hij streelt zo eventjes met een bolle wang in een liefde die onvoorwaardelijk is, net als Gods liefde. In Jesaja’s woorden waakt God als een vader over ons en neemt Hij ons bij de hand om ons uit het duister naar het licht te brengen, alleen omdat Hij wil dat wij gelukkig zijn. God is mens geworden uit liefde voor ons en daardoor zijn wij kinderen van God geworden. Wij mogen “Vader” tegen Hem zeggen. En zoals Hij Jesus zijn veelgeliefde zoon noemt, zijn ook wij geliefde dochters en zonen van God. In de doop van ieder van ons is dat kindschap officieel gemaakt. De doop is een troost, die we te weinig beseffen.

Maar hoe mooi dat ook is, morgen is de Kersttijd weer voorbij. En ook al mogen we leven in de vrijheid van de kinderen van God, de wereld blijft dezelfde. Wat doen we daar dan mee? Daarover heeft Jesaja het. Hij spreekt over de Dienaar van de Heer; in de laatste twee zinnen is dat degene die direct wordt toegesproken als “u”. Hij zal gerechtigheid beoefenen, zodat blinden weer kunnen zien en gevangenen worden bevrijd uit de gevangenis. Dat is niet hetzelfde als onze gerechtigheid. Bij ons sturen rechters mensen die iets ernstigs hebben gedaan juist de gevangenis in vanwege de gerechtigheid. Maar we moeten dit natuurlijk niet zo lezen dat zulke mensen in vrijheid gesteld moeten worden. Jesaja spreekt over de gerechtigheid van het Koninkrijk van God, als iedereen leeft naar Gods wil. Dan zijn er geen gevangenissen meer nodig. Maar daar zijn we nog niet en tot het zover is, heeft God, volgens Jesaja, geduld. Hij, of mensen namens Hem, zal niet gaan roepen of schreeuwen en het geknakte riet niet breken. God dringt zich niet op: Hij wacht op ons.

Na de nachtmis van Kerstavond sprak ik met een paar jongeren die voor het eerst in onze kerk waren. Ze vonden het een heel mooie viering. Ze vonden ook gezellig in de kerk. Ze woonden in de buurt en ze zeiden dat ze volgend jaar zeker weer naar de Nachtmis zouden gaan. Ik zei maar niet dat er best kans was dat er dan geen nachtmis in de Annabon zou zijn, omdat die in de Gerardus gehouden zou worden, vanwege, ja, een gebrek aan bezoekers in de kerken en aan priesters. En ik zei ze ook niet dat we natùurlijk de zaak niet draaiende konden houden met mensen die alleen maar eens in het jaar naar de nachtmis kwamen. Want ja, dan zouden zij gaan denken aan vervelende Jehovagetuigen die druk op ze uitoefenen en zie je zeker niet meer. Kortom, ik oefende geduld uit. Wij kunnen natuurlijk wel denken dat het de hoogste tijd is dat God een keer duchtig ingrijpt in het zootje op deze wereld, maar dat doet Hij niet. En dat betekent dat ook wij geduld moeten hebben. Wij moeten de mensen om ons heen, en ook onszelf, helpen om het goede te doen, en verder moeten we ze vergeven en bemoedigen. Ook voor degene die vergeeft, is dat bevrijdend. Want het is ook op ons dat God aan het wachten is. Hij wacht tot wij in staat zullen zijn om uit vrije wil, uit liefde, voor Hem te kiezen, omdat we zijn wil ervaren en die ook zelf echt willen. Daar moeten we ons best voor doen, daar moeten we op hopen en op vertrouwen. Uiteindelijk zullen dan gevangenissen overbodig worden.

God is mens geworden. De Schepper van hemel en aarde, wiens stem hoorbaar is boven de onmetelijkheid van de zee en die de woestijn doet beven, zoals we hebben gezongen in psalm 29, die Schepper heeft een baby willen worden en een paar jaar later was Hij misschien ook zo’n jongetje dat met z’n bolle wang die van Josef streelde. Ik kan me best voorstellen dat dat een reden was mens te worden. Maar daar hield het niet bij op. De doop was ook een onderdeel van het lot van de mensen dat God had aanvaard. Jesus noemde die doop rechtvaardig, dwz. Gods wil. En dat verwijst naar het lijdensverhaal, naar Gethsemane. Toen vroeg Jesus aan God of die de beker van de kruisiging niet aan Hem voorbij kon laten gaan. Het antwoord gaf Jesus zelf: “Maar toch, niet zoals ik maar zoals Gij wilt.” De kruisiging noemde Hij een doopsel, dat Hij moest ondergaan. Volgens een oude uitspraak staat achter de kribbe het kruis. De doop in de Jordaan verbindt Jesus met God als diens veelgeliefde zoon, maar ook met de wereld en het lijden ervan. Hoe lieflijk het kind in de kribbe ook is, wat er in de Goede Week zou gebeuren, hoort er ook bij. God werd niet alleen een baby of een jongetje van 3, Hij werd ook gelijk aan de minsten der mensen, en dat was iemand die de dood aan een kruis zou ondergaan. Ook de mensen die Jesus toen uitlachten, beschimpten en geselden brengen de liefde van God voor mensen tot uitdrukking die dit zijn Zoon aandoen, terwijl toch God mens was geworden. De liefde van God is sterker dan zelfs de wanhoop van de Kruisweg.

Met zo’n liefde moet dat Koninkrijk van God er toch een keer van komen. Maar liefde is ingewikkeld, en vraagt altijd veel geduld. God wacht op ons, tot wij een keer met heel ons hart en heel ons verstand Hem hebben leren kennen en liefhebben, in een verlangen naar zijn vreugde, in de hoop dat zijn wil zal gebeuren. Het Kerstgebeuren drukt uit dat de eeuwige God, ondanks alle ellende in de wereld, zozeer van ons houdt dat Hij zich door ons heeft willen laten zien en laten horen en zelfs laten aanraken, zoals Johannes schrijft. God is mens geworden, een baby in een kribbe, een man die gedoopt werd als Gods veelgeliefde zoon, en uiteindelijk degene die stierf aan het kruis omdat ook de dingen die fout lopen, niet buiten Gods liefde staan.

Mogen wij dan, Heer, inzien hoezeer in Jesus alle mensen, en ook wij, uw kinderen zijn die uw liefde waard zijn, en laat ons leven in het vertrouwen dat eens uw Koninkrijk om ons heen zal zijn.

Peter Commandeur