Overweging 16 augustus 2020
In het evangelie wordt verteld over de ontmoeting tussen Maria en Elisabeth (Luc. 1, 39-56). Maria is een jonge vrouw, Elisabeth is stokoud. Allebei zijn ze zwanger. Hun zwangerschappen worden in verband gebracht met God. We weten dat Maria en Elisabeth zwanger waren van bijzondere kinderen. Maria was zwanger van Jezus, en Elisabeth van Johannes.
Als Elisabeth haar nicht Maria ziet aankomen en haar groet hoort, springt haar kind op in haar schoot. De twee vrouwen verstaan elkaar zonder woorden. Maria weet van Elisabeth en Elisabeth weet van Maria. Dit weten van elkaar schept een bijzondere band. Elisabeth beantwoordt Maria’s begroeting met haar Wees gegroet, Maria, jij een gezegende onder de vrouwen. Jij bent een bijzondere vrouw. Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer bij mij komt? Nergens aan, natuurlijk, zoals ook Maria het nergens aan te danken heeft dat de engel naar haar is toe gekomen. Zij heeft genade gevonden bij God, en God heeft naar haar omgezien, dat is het. God heeft op deze manier zijn nieuwe leven onder ons gewekt, in Maria die zwanger werd van goddelijk leven.
Na deze woorden van Elisabeth zingt Maria haar vertrouwen in God uit in een lied, haar Magnificat. Daarin zingt ze uit dat God met haar is. God heeft haar gezien in haar ‘kleinheid’. Wat haar kleinheid precies inhoudt, wordt niet verteld. Is het een situatie van niet gezien worden, niet gehoord worden, niet van betekenis zijn in de ogen van anderen? Het wordt niet helder. Wel wordt duidelijk uit de woorden die ze zingt, dat ze daaruit is bevrijd. God houdt zich niet afzijdig en is betrokken op haar leven.
God is niet alleen betrokken op haar, maar laat zich in met al zijn mensen. Hij is begaan, bewogen en barmhartig. Zo maakt Hij zijn Naam waar: ‘Ik ben er voor jou’. God heeft oog voor wie verdrukt en terneer gebogen is. Hij verlangt ernaar dat ieder mens de kans krijgt om volledig uit te groeien. Het kwetsbare leven is kostbaar in zijn ogen. Dat is een gevaarlijke boodschap in een wereld waar machtigen steeds machtiger worden en rijken steeds rijker. Maar Maria is niet stom te krijgen. Haar lied klinkt dwars door alles heen. Maria is een vrouw die Gods Woord mag dragen in een wereld die schreeuwt om verlossing. Hiermee is zij zwanger van Gods toekomst. Niet door wat wij zelf doen, hoog weten te houden of voor elkaar krijgen, maar omdat wij genade hebben gevonden in Gods ogen. ‘Voortaan prijzen alle generaties mij – ons – gelukkig, want grote dingen heeft de machtige aan mij – aan ons – gedaan, heilig is zijn naam’ (Luc. 1, 48-49). Maria’s geluk is ons geluk.
Ook in de eerste lezing hebben we gehoord over een zwangerschap (Op. 12, 1-6). Een stralende vrouw verschijnt aan de hemel. Deze vrouw is in barensnood. Daartegenover staat de vuurrode draak, symbool van de vijand van Gods volk. Er is blijkbaar iets bijzonders aan de hand met deze vrouw en het kind dat op het punt staat geboren te worden.
Zowel de vrouw als de draak wachten. Hun beider wachten is totaal verschillend. Het wachten van het monster heeft een gewelddadig karakter. De draak belaagt de vrouw en is erop uit om haar kind onmiddellijk te verslinden zodra het geboren is. Het wachten van de vrouw is het wachten op nieuw leven, een nieuwe toekomst die op het punt staat definitief door te breken. Over het kind wordt verteld, dat hij alle volkeren met een ijzeren staf zal behoeden. Hier raken we dan ook precies aan de reden voor de vijandschap van de draak: hij maakt aanspraak op de heerschappij over de wereld. Hij wil macht hebben over heel de wereld. Nauwelijks is het kind geboren of het wordt weggevoerd naar God en zijn troon. Het ligt voor de hand dat dit kind de Messias is. Met de komst van dit kind wordt een nieuw tijdperk ingeluid: een rijk van vrede, heelheid en gerechtigheid: het koninkrijk van God.
Wie is deze vrouw, die omkleed is met de zon, de maan onder haar voeten en met een kroon van twaalf sterren op het hoofd? Vaak is gedacht dat deze vrouw Maria is. Als we goed naar haar kijken dan zien we dat ze symbool is voor Israël. De twaalf sterren op haar hoofd zijn een symbool voor de van de twaalf stammen van Israël. De vrouw is het beeld van het volk van Israël dat veertig jaar door de woestijn trok en geleid werd door God. Deze vrouw is ook het beeld van de eerste geloofsgemeenschappen, die na de dood van Jezus verweesd achterbleven. In de woestijn heeft God voor deze vrouw een plaats bereid en hij zal haar gedurende 1260 dagen voeden. Getallen spelen een belangrijke rol in het boek Openbaringen: 1260 dagen zijn 42 maanden of ook 3, 5 jaar. Het gaat hier niet om een tot op de dag nauwkeurige tijdsaanduiding, maar om de symbolische betekenis van een lange duur, hier: van de duur dat God zal zorgen.
Hiermee wordt uitgedrukt dat de geloofsgemeenschappen van de jonge kerk weliswaar moeilijke tijden tegemoet gaan, maar dat God over hen blijft waken. De 1260 dagen is een symbool van bemoediging en oproep tot volharding.
In onze tijd voelen veel mensen zich klein: niet gezien, niet van betekenis in de ogen van anderen. Misschien komt dat wel mede, doordat de kerk met te weinig overtuiging zingt dat zij met heel haar hart juicht om God, die haar redder is. God die de machtigen van hun voetstuk stoot en de vernederden op een hoge plaats zet. De kerk zou meer vanuit deze overtuiging moeten leven.
Maria is de weg ten hemel gegaan omdat zij niet bang was op de wegen van vreugde en hoop, verdriet en angst te gaan. Dit zou ook onze weg moeten zijn. De weg ten hemel.
Dr. Kitty Bouwman