Eerste levensbeschrijving van Franciscus van Assisi 14-15 (Thomas van Celano).
Franciscus was in dienst bij zijn vader, die koopman was. Zijn paard en al zijn koopwaar had hij verkocht. Maar hij had de opbrengst daarvan willen gebruiken om voor de armen voedsel te kopen en hun huizen te herstellen. Zijn vader was daar angstig en bezorgd over, want hij wilde het geld hebben. Maar Franciscus ging steeds minder om geld geven en zelfs liet hij zich steeds minder leiden door de gedachte aan het goede dat hij ermee zou kunnen doen. Hij had het geld weggelegd in een stoffige nis. Hier had zijn vader het gevonden en zijn woede was wat gekalmeerd, maar evengoed bracht hij zijn zoon voor de bisschop van de stad, omdat hij al zijn bezit terug wilde hebben. Franciscus dacht er echter niet aan om dat te weigeren. Integendeel, hij wilde niets liever dan aan die eis voldoen. Toen hij voor de bisschop gebracht was, kleedde hij zich meteen helemaal uit, gooide zijn kleren op de grond en gaf ze aan zijn vader terug; zelfs zijn lendendoek wilde hij niet houden en hij geneerde zich er niet voor om in volle naaktheid voor de ogen van heel het gezelschap te staan. De bisschop was vol bewondering was voor zijn onstuimige vastberadenheid. Hij stond op, sloeg zijn armen om hem heen en hulde hem in zijn mantel. Hij gaf Franciscus van toen af aan al zijn hulp.
Franciscus deed toen afstand van alles, wat de wereld kon bieden en hij richtte zijn aandacht alleen op datgene wat goed was in de ogen van God. In een volkomen onthechting wilde hij de vrede te vinden, om daarmee steeds dichter bij de aanschouwing van God te komen. Hij pronkte niet meer in fijn scharlaken maar zwierf rond met alleen nog een lendendoek om, en zong Franse liederen ter ere van zijn Heer.
Lezing Oude Testament 1 Sam. 3, 3b-10.19
De lamp van God was nog niet gedoofd en Samuël lag te slapen in het heiligdom van de Heer, waar de ark van God stond. Toen riep de Heer: “Samuël!” Samuël antwoordde: “Hier ben ik.” Hij liep haastig naar Eli en zei: “Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?” Maar Eli antwoordde: “Ik heb niet geroepen; ga maar weer slapen.” Toen riep de Heer opnieuw: “Samuël!” Samuël stond op, ging naar Eli en zei: “Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?” Eli antwoordde: “Ik heb niet geroepen, mijn jongen;
ga maar weer slapen.” Samuël kende de Heer nog niet: een woord van de Heer was hem nog nooit geopenbaard. En weer riep de Heer Samuël; nu voor de derde maal. Samuël stond op, ging naar Eli en zei: “Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?” Toen begreep Eli, dat het de Heer was die de jongen riep. En hij zei tot Samuël: “Ga slapen en mocht Hij je roepen, dan moet je zeggen: Spreek, Heer, uw dienaar luistert.” Samuël ging dus weer op zijn gewone plaats slapen. Toen kwam de Heer bij hem staan en riep evenals de vorige malen: “Samuël, Samuël!” En Samuël antwoordde: “Spreek, uw dienaar luistert!”
Samuël groeide op; de Heer was met hem en liet niet één van zijn woorden onvervuld.
Evangelie
In die tijd stond Johannes daar, met twee van zijn leerlingen.
Hij richtte het oog op Jezus die voorbijging en sprak: “Zie het Lam Gods.” De twee leerlingen hoorden hem dat zeggen en gingen Jezus achterna. Jezus keerde zich om en toen Hij zag, dat zij Hem volgden, vroeg Hij hun: “Wat verlangt gij?”
Ze zeiden tot Hem: “Rabbi,” (vertaald betekent dit: Meester)
“waar houdt Gij U op?” Hij zei hun: “Gaat mee om het te zien.”
Daarop gingen zij mee en zagen waar Hij zich ophield. Die dag bleven zij bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur. Andreas, de broer van Simon Petrus, was één van die twee, die het gezegde van Johannes hadden gehoord en Jezus achterna waren gegaan. De eerste, die hij ontmoette, was zijn broer Simon
tot wie hij zei: “Wij hebben de Messias” (dat vertaald betekend: de Gezalfde) “gevonden” en hij bracht hem bij Jezus.
Jezus zag hem aan en zeide: “Gij zijt Simon, de zoon van Johannes; gij zult Kefas genoemd worden, dat betekent: Rots.”
Overweging
Vandaag op deze eerste zondag van de gewone weken in het jaar hebben we het over het begin, de aanvang van gebeurtenissen die later heel belangrijk bleken te zijn, maar in dat begin nog niet. We hoorden één van de bekeringsverhalen van Franciscus van Assisi. Zijn vader, een koopman, was erg tegen zijn ideeën. Dat is herkenbaar. Strijd tussen ouders en kinderen is van alle tijden. Franciscus luistert niet naar z’n vader. Eerst wil het geld gebruiken om de armen te helpen, maar daarna hoeft ook dat niet meer. Hij hoeft helemaal geen geld meer te hebben, geen bezit, zelfs geen kleren. Hij wil alleen nog de Heer prijzen. Dit is het prille begin van de carrière van Franciscus. Later zouden er metgezellen komen, een hele orde. Maar nu is er nog de openheid, de vrijheid van het begin. Het evangelie heeft ook zo’n openheid. Jezus wandelt alleen langs de Jordaan, ook nog zonder leerlingen. Maar er komen twee leerlingen van Johannnes naar Hem toe, die zich lijken te willen aansluiten. Jezus vraagt wat ze willen. Zo op straat spreken ze daar liever niet over. Het is een kennismakingsgesprek tenslotte. Jezus neemt ze daarom mee naar zijn huis en daar blijven ze bij Hem vanaf 4 uur ’s middags, het tiende uur. Er is veel vertrouwen, er zijn geen afwijzingen, verdachtmakingen of misverstanden. Dat komt allemaal later pas. Dit is de zuiverheid van het begin. En tenslotte hebben we gehoord hoe de relatie van Samuel met God was begonnen. Samuel herkende God niet. Hij was niet onwillig of bang, maar hij dacht dat iemand anders hem aan roepen was. Dat is geen gekke gedachte, zelfs niet als je in het heiligdom van de Heer aan’t slapen bent. Want wanneer roept God nou. Maar nu deed Hij dat, en Samuel was tot alles bereid wat God van hem zou willen: Spreek, Heer, uw dienaar luistert.
Het zijn drie beginnen, met veel verwachtingen en hoop, omdat er zoveel toekomst is. De hoop is een deugd die hoort bij jeugd en jong zijn, omdat jongeren veel toekomst hebben, waarop ze kunnen hopen. Het geeft ze een zekere onbevangenheid en vrolijkheid, bereidwilligheid, charme. Dat zijn geschenken van de hoop. Franciscus is daar een mooi voorbeeld van, met z’n Franse liederen. Nu zou hij die in het Engels zingen maar toen was Frans populair. Maar mensen worden ouder en de hoop wordt dan moe; je kunt niet op iets blijven hopen. Een tijdje geleden sprak ik iemand die vertelde dat ze een burn-out had gehad toen ze 30 was, vervolgens had ze moeilijkheden gekregen met haar exvriendje. Die was haar nu al weer een aantal jaar op nogal heftige wijze aan het stalken en volgens deskundigen zou hij daar voorlopig wel niet mee ophouden. Naar haar gevoel had ze niets bereikt in haar leven: geen baan, laat staan een leuke baan, geen vriendje of kinderen. En als je in de 20 of 30 bent, zou je zulke dingen toch voor elkaar moeten krijgen, dacht ze. Was ze daar op haar 40e niet te oud voor geworden? Kon ze nog op iets hopen voor in de toekomst? Of bijvoorbeeld als je 80 bent geworden? Wat is er nog in de toekomst?
De hoop is belangrijk en niet alleen in het gewone leven. Het is ook een Christelijke deugd, een belangrijke zelfs, samen met het geloof en de liefde: geloof, hoop en liefde. En als Christelijke deugd is de hoop niet alleen iets voor jongeren. Want we kunnen altijd hopen op God, op zijn liefde. Ook als je heel oud bent geworden, kun je hopen op het eeuwige leven bij God. Onze toekomst houdt niet op bij de dood. Ambrosius, de kerkvader, schrijft zelfs dat God ons de dood heeft gegeven om ons te genezen van de tijdelijkheid. Een sterke uitspraak, maar misschien is hij wel waar. We zijn in dit leven als een reiziger door een onbekend land. We zijn onderweg en dat brengt spanningen en onzekerheden met zich mee, maar ook mogelijkheden en verwachtingen: de hoop op het goede dat God voor ons heeft klaargemaakt.
En in de hoop op het eeuwig leven trekken we dat een beetje in de tijd waarin we leven. We kunnen iets van die eeuwigheid ervaren. Paulus zegt zelfs dat we in de hoop al gered zijn. God maakt al nu alles nieuw en glanzend, een juichende belofte van Zijn rijk. “Laat jubelen van blijdschap, die U zoeken,” staat in psalm 40. En ook Franciscus, zingend en zonder bezit, drukt dat helemaal uit.
Toch is de wereld ingewikkeld. We kunnen Franciscus niet zomaar navolgen. Ik bedoel, we moeten niet in ondergoed op straat gaan zingen, ook al zijn het lofliederen op God. Laatst sprak ik twee mensen die onenigheid met hun verhuurder hadden. Het was hoog opgelopen en inmiddels waren ze gedagvaard om de woning te ontruimen. “Ja, maar, een rechter kan je toch niet op straat zetten,” zei één van hen, “dat doet hij toch niet en anders is er toch nog wel een instantie; in Nederland.” Ik moest ze teleurstellen. Rechters zetten mensen soms gewoon op straat en dan is er helemaal niets meer. Misschien het Leger des Heils, als die ruimte hebben. Dat interesseert de rechter verder niet, de verhuurder ook niet. Niemand trouwens interesseert het wat je dan doet. Het leven kan hard zijn en we moeten de hoop recht doen: ons vertrouwen op God moet niet lichtvaardig zijn. Geloof is geen levensverzekering, zoals ik het wel eens heb gehoord. Het leven is op een heel wezenlijke manier gevaarlijk. We lopen risico’s, en het kan fout gaan, ook met ons. God heeft niet zo even voor ons zijn Nieuwe Aarde alvast geschapen. Er zijn oorlogen, schulden, ziektes, corona bv.
Maar toch kan er altijd geloof en hoop zijn. Jaren geleden waren er nog junks in Amsterdam, verslaafden aan heroïne die op straat leefden. Ze fluisterden dan naar je “methadon, methadon”, want dat kregen ze van de GGD en verkochten ze op straat om aan geld voor heroïne te komen. Ze leidden een heel treurig bestaan. Ik werd een keer op een kille zondagochtend op de Zeedijk door een junk aangesproken. Ik zei dat ik door moest omdat ik naar de kerk wilde, de Nicolaas, tegenover Centraal Station. “Wil je ook voor mij bidden,” vroeg die junk. Het is me verder nooit gebeurd dat een wildvreemde mij vroeg om voor hem te bidden. Maar zo’n junk deed dat. Juist in ellende kan er hoop zijn, dat iemand het goed met je voorheeft, en voor je zal bidden, en dat God genade zal geven. De hoop is een belangrijke deugd als we problemen ontmoeten.
De hoop schenkt vreugde, vrijheid, en charme. De hoop maakt vrolijk. Dan ga je bv. zingen, zoals Franciscus. “De Heer geeft mij een nieuw lied,” staat er in psalm 40. We zullen ook nog het Zonnelied van Franciscus bidden. Dat schreef hij aan het eind van zijn leven. Hij had toen een ernstige oogziekte zodat hij het daglicht niet meer kon verdragen en ’s nachts zelfs niet het licht van het vuur. Niettemin begint het Zonnelied met al het goede dat zuster Zon voor de mensen doet en de lof die ook zij voor God heeft: broeder vuur wordt ook genoemd. Ook in ziekte en pijn is er de hoop op Gods liefde en Gods eeuwigheid. Het leven heeft risico’s en we schieten vaak genoeg te kort, maar toch mogen we hopen dat ons hart eens, en misschien ook al hier en nu, in God zijn rust en vreugde zal vinden. Op het inlegvel staat een gebed over de hoop. Laten we dat gezamenlijk bidden:
Goede God, schenk ons de hoop
dat we eens bij U zullen zijn
in een vreugde en een liefde,
die geen tijd meer kent.
Goede God, schenk ons het geloof
in een eeuwig leven bij U,
dat al hier, bij ons begint
en ons leven bevrucht en bevrijdt.
Goede God, schenk ons uw liefde
waarin U nabij bent met vreugde en aandacht,
zodat we kunnen hopen dat we eens
buiten de tijd eeuwig bij U zullen zijn.
Goede God, laat ons gebed een oefening zijn,
steeds weer, van het verlangen naar U.
En moge dat verlangen woorden bezielen
die de hoop op uw nabijheid levend houden.
Slotgedicht
De zuidenwind waait Uw adem toe; het neemt
mijn hart weg en voortaan van mij vervreemd,
hijgt het en hunkert slechts naar U, naar al
wat van U uitgaat, al van naar U zweemt. (J.H. Leopold)
Dit gedicht drukt het gevoel uit dat Franciscus gehad kan hebben, toen hij besefte dat hij door God werd geroepen. God werd zo belangrijk dat de gewone wereld nog maar heel weinig voor hem betekende. Zelfs de eigen persoon, zoals die was voordat God had geroepen, deed er niet meer toe. Zo kan het gebeuren als God een leven binnendringt. Er doen zich dan fascinerende mogelijkheden voor, die in dit korte gedicht magistraal worden verbeeld.
Peter Commandeur