Overweging bij Sefanja 3:14-18a, Filippenzen 4:4-7 en Lucas 3:10-18
Anderhalve week geleden kreeg ik een foto toegestuurd van mijn oudste neef. Daarop stonden zes schoentjes van drie van zijn kinderen met de drinkbak van hun hond. De schoentjes stonden daar natuurlijk vanwege Sinterklaas en hij zei dat zijn zoontje van 5 z’n schoenen had willen vullen met water, want dan zou het paard van Sinterklaas iets te drinken hebben. Zijn vader had hem daarvan weten te weerhouden door de gevulde drinkbak van hun hond erbij te zetten. De derde zondag van de Advent wordt ‘Zondag gaudete’ genoemd. Dat betekent “Zondag verheugt u” en het zijn de woorden van Paulus in de lezing van vandaag. Het is bijna Kerstmis en de vreugde die hoort bij de spanning van het wachten op iets moois, vind ik heel duidelijk bij kinderen en Sinterklaas. “Hij komt, hij komt” die lieve, goede Sint. Dat is een zoete verwachting, en de vreugde daarover voelen kinderen ook als hij er nog niet is. Datzelfde geldt eigenlijk voor Kerstmis, zeker voor vandaag.
In de eerste lezing is het volk van Israël heel verheugd, want God zal bij ze zijn en ze hoeven geen onheil meer te duchten. Door Gods liefde worden ze nieuw gemaakt en Hij zal zelfs jubelen van vreugde vanwege hen. Ook in de tweede lezing mogen we, volgens Paulus, verheugd zijn en onbezorgd, omdat de Heer nabij is. Maar in het evangelie is de sfeer anders. Johannes de Doper klinkt nogal dreigend als hij zegt dat degene die na hem komt, Christus, de dorsvloer zal reinigen en het kaf, de vliesjes van de tarwe, zal verbranden in onblusbaar vuur. We hebben vast wel eens plaatjes gezien van de hel, met veel vuur en onblusbare vlammen. Dat is niet verheugend. Toch zeggen de laatste woorden van het evangelie dat dit de blijde boodschap is. De vorige paus, Benedictus XVI, heeft een mooie encycliek over de hoop geschreven. Daar staat dat die vlammen eigenlijk Christus zijn, die ons reinigt en loutert. Dan is het hetzelfde als wat in de eerste lezing wordt genoemd: Gods liefde maakt ons nieuw. Door die liefde worden we gezuiverd. Dat is nodig omdat we, zoals we zijn, voor de hemel niet zo geschikt zijn. Eigenlijk weten we niet eens waarnaar we verlangen, of waar we op zouden wìllen hopen. We willen niet sterven, maar ook niet altijd doorleven. We kunnen ons nauwelijks voorstellen dat er iets zal zijn, dat tot in alle eeuwigheid de moeite waard zal blijven. Gaan we ons niet vervelen? Die vlammen zijn ook nodig omdat we zo vastzitten aan het leven in de tijd, dat we de hemel waarschijnlijk niet eens zouden uithouden. Ambrosius, de kerkvader, schrijft dat God ons de dood heeft gegeven om ons te genezen van de tijdelijkheid. Het kaf dat wordt verbrand, zijn niet de slechte mensen, het zijn onze slechte eigenschappen, zoals dat vastzitten aan de tijd, onze onwil en frustraties daardoor, ons gemis aan inzet, geklaag, gevoelens van zinloosheid, waardoor we Gods nabijheid zelfs niet meer opmerken.
Maar Johannes de Doper geeft ook aan hoe we vertrouwen in God kunnen krijgen. Dat gebeurt vooral door daden: niet meer nemen dan waar we recht op hebben, delen met mensen die weinig hebben, en tevreden zijn met wat we krijgen. Als je die dingen doet, kun je Gods vreugde haast voelen. Het is bevredigend en dankbaar. Het lijkt echt wel wat op dat neefje van 5: het paard van Sinterklaas werkt hard en heeft dus dorst. Als je hem dan water geeft, doe je niet alleen dat paard een genoegen, je vergroot ook de eigen zoete verwachting. Maar natuurlijk is onze wereld wel een stuk ingewikkelder. Laatst was ik bij mijn moeder op bezoek, die in een verpleeghuis is. Ze herkent altijd iedereen, maar ze vergeet wel steeds dat ze in een verpleeghuis woont en dan wil ze naar huis. Ik heb geen auto, en dat weet ze, maar toen ik er was moest ik wel familieleden bellen met een auto, die haar dan mee konden nemen naar huis. Uiteindelijk wist ik haar te overtuigen dat ze niet naar huis kon, omdat ze te veel zorg nodig had. Maar daardoor werd ze weer heel treurig. Het is ook erg moeilijk, als je je ineens realiseert dat je er zo slecht aan toe bent dat je niet meer thuis kunt wonen. En zij moet zich dat vaker realiseren, omdat ze’t weer vergeet. De wereld kan hard zijn, en waarop kunnen we dan hopen?
Paulus schrijft over een leven van geloof en hoop. Hij zegt niet dat de Heer zal komen: Die is al nabij en daarom kunnen we onbezorgd zijn en ons verheugen. Volgens Benedictus XVI in zijn encycliek over de hoop is datgene waarop we hopen in het geloof al nu aanwezig, zij het in de kiem. We zien God nu niet van aangezicht tot aangezicht, of zoals in het visioen van Sefanja, maar Hij is nabij. En God houdt niet alleen van schattige kindertjes of lieve mensen, maar ook van degenen die door een hard leven somber zijn geworden, of van mensen die ziek zijn en voor dit leven geen hoop meer hebben. Ook als er voor ons niets meer te verwachten is, zijn we geborgen in een onverwoestbare macht van liefde. God houdt van ons en daarom wil Hij dat we leven bij Hem. Ook wie ziek is, of in een verpleeghuis woont, kan bidden: “Maak mij sterk, Heer, dat ik kan bijdragen aan uw koninkrijk.” De daden waar Johannes over spreekt zorgen ervoor dat het contact met God open blijft, maar daarvoor is ook het gebed nodig. Ook daarmee wordt de liefde tussen Hem en ons uitgedrukt, waardoor ons vertrouwen op die liefde versterkt kan worden. Het gebed is een oefening van het verlangen, in woorden van Augustinus. Ook als het slecht met ons gaat, kunnen we voor God open staan en zijn liefde voelen, zodat we Hem ook dan kunnen liefhebben. En dan weten we natuurlijk niet waarom onze wereld zoveel ongeluk en pijn kent, maar datgene waarop we hopen na de dood, is daarvoor aanwezig in het geloof, omdat we weten dat we definitief door God bemind worden.
En na de dood is er het leven met God, misschien wel als een stralende werkelijkheid, van aangezicht tot aangezicht. De dood is niet het einde omdat God ons liefheeft en niet wil dat we verdwijnen. God wil ons bij zich hebben, Hij jubelt over ons. Door zijn liefde worden we verwacht. Niet alleen wij wachten op de komst van God, maar God verwacht ook ons. Daarop kunnen we vertrouwen, zodat we vrije kinderen van God zijn, nog een keer in woorden van Paulus. Maar wel wachtende kinderen, die soms veel geduld moeten hebben. Hoezeer de wereld God ook lijkt te weerspreken, hoezeer dit leven ook leeg kan zijn en van God en alle vreugde verlaten, wij kunnen trouw blijven aan Hem vanuit de zekerheid van ons geloof. We wachten in een geleefde hoop, vanuit het geloof.
God werd mens uit liefde voor ons, en heeft ons zo hoop gegeven op een blijvende toekomst met Hem, in dit leven ook als het moeilijk gaat, en in het leven erna. Gods vrede die, in Paulus’ woorden, alle begrip te boven gaat, zal onze harten en gedachten beschermen, tegen bv. de angst dat we alles al gehad hebben en er niets meer zal komen, tegen de wanhoop. Over 12 en een halve dag is het Kerstavond. God zal mens worden om dit leven in de tijd met ons te kunnen delen. Net als iedereen wil God bij degenen zijn die Hij liefheeft. En daarom: Verheugt u, weest onbezorgd. De Heer is nabij.
Peter Commandeur