Overweging, nav Leviticus 13,1-2.45-46 en Marcus 1,40-45
Een paar dagen geleden moest ik naar de tandarts. Hij zou, nadat hij al eerder een wortelkanaalbehandeling had gedaan, een inlay, een soort kroon, plaatsen. Ik ben altijd al bang geweest voor de tandarts: hij moest van mij steeds al een dubbele verdoving plaatsen want anders kon ik niet rustig in de stoel zitten, zo bang was ik dat het pijn zou gaan doen. Maar wat veel belangrijker was, was dat mijn tandarts als ik machteloos en stom in de stoel zat terwijl hij boorde en prutste in mijn mond, even contact probeerde te maken. Door me even in mijn bovenarm te knijpen of zijn hand op mijn onderarm te leggen of door me een duwtje tegen mijn arm te geven lichamelijk contact maakte. Afgelopen keer heb ik hem gezegd hoe geruststellend ik dat ervoer. Hij zei dat het ook in hem zat om zo mensen wat op hun gemak te stellen, mensen die zich weerloos overgaven aan hem. Hij vertelde dat hij op de opleiding aan zijn studenten ook steeds vertelde dat het doelgericht werken aan het gebit met een steeds geavanceerdere techniek belangrijk was, maar dat nooit vergeten mocht worden dat er een mens in de stoel zat, met emoties en gevoel. Altijd, zo hamerde hij erop, moest de hele mens gezien worden en mocht de student die later tandarts wilde worden dat nooit uit het oog verliezen.
Ik realiseerde me opeens en vertelde hem dat ook, dat zijn aanraken van mij, me ook deed denken aan een ziekenzalving die ik een jaar of drie geleden, meemaakte. Ik zag hoe de priester, nadat hij een kaars, een kruisje en de gewijde olie had klaargezet, gelijktijdig met de gebeden ook de zieke voorzichtig bij de arm vastpakte, net lang genoeg om de warmte van zijn hand voelbaar te laten worden in de broze botten onder de pyjama. De vrouw ontspande zichtbaar, haar ogen vielen dicht en ze gaf zich over, nog voordat de priester en ik haar de handen oplegden en hij het voorhoofd en de handen met de olie zalfde.
Mijn tandarts, de priester en Jezus deden allemaal hetzelfde: ze heelden de mens. Ze raakten met hun handen iemand aan die weerloos was en boden hem of haar de kans om heel te worden.
Tegenover het lot van een vanwege zijn of haar ziekte uitgesloten mens, staat de diepe bewogenheid van Jezus, die hem of haar geneest en herstelt in zijn of haar gaafheid en ervoor zorgt dat hij of zij weer opgenomen wordt in de gemeenschap. Dat de melaatse zich moet laten zien in de synagoge betekent dat de priesters daar hem weer op kunnen laten nemen in de samenleving. Het weer terug komen in de maatschappij is een heel belangrijk gegeven. Jezus maakt dat mogelijk.
Sociaal isolement iets wat op de achtergrond van het leven van lichamelijk of geestelijk zieke mensen kan dreigen. Ik zelf begeleidde een paar jaar lang een vrouw die door een tweetal diepe depressies in de psychiatrie belandde. Het onderliggende lijden was het onvermogen om langere tijd geconcentreerd met iets bezig te zijn. Dat betekende dat ze moeilijk een dag kan plannen, ze haar huishouden niet kan doen, er nauwelijks in slaagt om voor zichzelf eten te koken. Ook was ze heel bang dat ze vergeet haar huis af te sluiten en loopt dwangmatig steeds weer terug om te controleren of alles wel goed dicht is. Een aantal mensen kwam bij haar aan huis om te helpen dat alles een beetje op de rails blijft. Regelmatig bracht ze een bezoek aan een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige. Deze contacten waren, hoe vriendelijk ook, toch professioneel van aard. Het kostte deze vrouw ook tijd om deze hulpverleners te bezoeken en thuis te ontvangen. Soms klaagde ze er bij mij ook over dat dat allemaal zoveel tijd kost en dat ze het gevoel heeft dat ze geleefd wordt. Ze hield ook niet veel energie en tijd over om zelf leuke dingen te doen. Haar wereld werd steeds kleiner. En toch is het zo belangrijk dat het deel van haar dat geen begeleiding nodig heeft (wat een jargon he?) ook gezien wordt. Ze is een aansprekende, lieve vrouw die behoorlijk creatief is. Ze ging graag naar een buurtcentrum waar mozaïeken gemaakt werden. Ze ging regelmatig naar de sauna en ze zong heel graag in een koor.
Ik vind het heel erg belangrijk dat mensen zoals zij niet alleen als doel van hulpverlening gezien worden, maar ook als gezond en zelfstandig. Het is dit deel van hun leven waar Jezus op aanhaakt.
Het verhaal van de melaatse gaat over een geïsoleerde mens die wordt gereinigd en weer opgenomen in de gemeenschap. Het is duidelijk dat dit verhaal niet alleen gaat over mensen die letterlijk melaats zijn. Het zet ons aan het denken over allerlei groepen en individuen die in onze samenleving met de vinger worden nagewezen en “apart gezet”, en hoe wij daarmee omgaan.
Kunnen wij een ander aanraken? Kunnen wij een zieke zien die zorg nodig heeft, maar ook hem of haar zien als een vitale persoon met een nieuwsgierige, creatieve geest en met het vermogen om aandacht te geven en met humor in het leven te staan? Kunnen wij net als Jezus een omgeving maken waarin de hele mens gezien wordt en tot bloei kan komen?
Daartoe sterke ons de Heer, Amen
Uschi Janssen