2021 Preek zondag 2 mei Anna-Bonifatiuskerk

Overweging bij Handelingen 9, 26-31; 1 Johannes 3, 18-24; Johannes 15, 1-8

Laatst kreeg ik een rouwkaart waarop een gedicht stond dat be­gon met: “Er is geen einde, er is geen begin: het enig zijnde is wisseling. Het enig blijvende is het steeds drijven­de, stu­wende ritme dat alles wendt.” Het is een bekend ge­dicht; in het humanisme heeft het veel opgang ge­maakt. Het drukt ook goed uit wat veel mensen tegenwoordig denken: niets is blij­vend, alles verandert alleen maar, zodat alleen veran­de­ring blijvend genoemd kan worden, met een ritme dat alles in bewe­ging houdt. Maar er is zeker geen per­soon­lijke God, of een liefdevolle God. Toch hebben we zojuist iets heel anders gele­zen. In het evan­ge­lie is Jezus de wijnstok en wij zijn de ranken. De druiven­plant heeft een houten deel, dat de winter over­leeft, waar­uit in de lente de groene delen groei­en, de ranken. In de herfst dragen die ranken de drui­ven, de “rijke vrucht” van het evan­ge­lie. En zoals water en voedings­stoffen door de wijnstok naar de ranken gaan, zo gaat het leven door Jezus naar ons, zo­dat wij, net als de druiven­ranken, vrucht kunnen dra­gen. Dat is iets heel anders dan dat stuwende ritme in het ge­dicht, dat alleen maar tot veran­dering leidt zonder dat het iemand inte­resseert of dat goed is of slecht. Door Jezus dra­gen we vruch­ten. Daarmee kunnen we iets beteke­nen voor anderen en dus ook voor ons­zelf.

In het evangelie wordt over de wijn­stok en de ranken ge­zegd dat ze in elkaar zitten: wij zijn in Christus en Chris­tus is in ons. In de brief van Johan­nes staat dat ook: wie de ge­bo­den van God onder­houdt, blijft in God en God blijft in hem. Dat in elkaar zijn is een uitdrukking van liefde. Als mensen veel voor elkaar voe­len, gaan ze op elkaar lijken. Door de liefde wordt je een beetje één met de ander, je wordt een beetje zo­als de ander. In een huwelijk kun je dat soms best merken. In de lezingen wordt dat uitgedrukt als: we zijn in Christus en Christus is in ons. De mens gaat een beetje op God lijken en God op de mens. Dat is natuurlijk ook Christus.

Dat is erg mooi, veel mooier dan wanneer er alleen maar onver­schillige verandering is. Degene die was overleden en van wie ik de rouwkaart had ge­kregen, was een oude cliënt van me. Hij was een paar keer in mijn kan­toor aan huis ge­weest. Daar had hij ook een kruis zien hangen en hij vroeg er een keer naar. Ik zei toen dat ik katho­liek was. Hij verbaasde zich daar­over, want wie was er tegen­woordig nou nog katholiek. Komen er wel jonge­ren in jul­lie kerk?” vroeg hij nog. Tsja, wat zal ik zeggen; hij had wel een beetje gelijk. Dat mooie geloof trekt duidelijk steeds minder mensen en steeds meer mensen den­ken dat ze in zo’n onver­schillige wereld leven, zoals dat gedicht beschrijft. Het geloof wordt ook minder van­zelfspre­kend, min­der overtui­gend als steeds minder mensen het met je delen. Waarom zouden steeds meer mensen van zo’n nietszeg­gend rit­me uitgaan als er echt een lief­devol­le God zou zijn. Hoe kunnen we daarom weten dat het echt waar is dat God ons leven geeft uit liefde en zelfs alles geeft waar wij om vra­gen, wat zowel in de brief staat als in het evange­lie?

Ja­co­bus schrijft in zijn brief dat we weten dat ons geloof waar is als het ons ertoe brengt dat we goede daden verrich­ten. Johan­nes zegt in zijn brief het­zelfde: we moeten lief­hebben met con­cre­te daden en dan krijgen we vanzelf de zeker­heid dat we t­huis­ho­ren bij God. Als we de liefde ten uit­voer brengen, gaan we ons er zeker van voelen niet alleen dat er een God is, maar ook dat we bij Hem thuis zijn. De liefde van God wordt voelbaar. Johannes noemt het in de brief een gebod van God om van harte te geloven in zijn zoon en elkaar lief te hebben. In het volgende hoofd­stuk van de brief staat dat alle liefde van God komt. Uiteindelijk komt liefde niet van ons, God schenkt het en wij moeten die liefde door­gege­ven. Ik denk dat daar­door in alle liefde iets godde­lijks be­speur­baar is en als we liefhebben met concrete daden kunnen we die God voe­len.

Vorige week ging het evangelie over de Goede Herder. En van­daag hebben we psalm 23 gelezen. Daarin wordt heel duide­lijk gezegd dat God ons leidt en dat we daarom geen onheil hoeven te vre­zen. Voorspoed en zegen verlaten ons niet. Laten we daar­bij de eerste lezing bekijken. Paulus had de Chris­tenen ver­volgd, maar hij was be­keerd op weg naar Da­mascus, toen Je­sus aan hem was ver­schenen. Toch was het niet gek dat de leer­lin­gen bang van hem waren. Je kon toen ge­dood wor­den als je Christen was. In de lezing wordt daarmee gedreigd, en met de heilige Stefanus was het ge­beurd. En mis­schien had Paulus die verschijning op de weg naar Damascus wel ver­zon­nen om erachter te komen wie zich Christen noemde, zodat hij die in de gevan­genis kon gooien. Je kunt niet zo­maar den­ken, on­danks psalm 23: God houdt vol­doende van me, om mij als dat nodig is, te redden. Dingen kunnen fout lopen. Ook als je elke week naar de kerk gaat, kun je zomaar corona oplo­pen. Gaat God dan toch niet lijken op zo’n stuwend rit­me, dat al­leen maar al­­les doel­loos veran­dert? Maar psalm 23 is natuur­lijk waar, alleen net als bij de lezingen, kunnen we dat alleen we­ten als we zelf daden van liefde doen. Dan laten we God spre­ken en kunnen we leven in zijn voorspoed. God zal zijn licht en zijn waar­heid niet in de geest gie­ten van mensen die daar niet in geloven. God is dee­moe­dig: Hij buigt zich in eerbied voor de kleinen, maar voor de wijzen en ver­standigen heeft Hij de hei­li­ge din­gen verborgen. Het is Gods vreugde om bij de kinde­ren der mensen te zijn. Hij is de deemoedig lief­hebbende en Hij laat ons helemaal vrij om te doen of te denken wat we maar wil­len, zoals dat deze wereld wordt geregeerd door onverschil­ligheid en zinloosheid. Ook de wereld spreekt dat niet tegen. Alleen daden van liefde doen dat. Barnabas heeft in de eerste lezing op die manier lief: hij trok zich het lot van Paulus aan. Die werd door ieder­een op een veilige af­stand gehouden. Dat was natuurlijk niet prettig voor hem en Bar­nabas ontfermde zich over Paulus. Toen bleek dat angst en voor­zichtig­heid niet nodig waren.

Dat liefhebben in concrete daden waar Johannes over spreekt, is niet altijd zo makkelijk. Niet alleen vanwege die wereld, maar ook, ja, wat kunnen wij? Wat kan ik, eenzaam en machteloos als ik ben? Of misschien, zwak en ziek als ik ben. Maar God kent ons en Hij heeft ons lief ook als we zelf vinden dat we maar weinig voor­stel­len. Hij weet wie we zijn. Hij houdt van ons, om­dat Hij weet wie we zijn, en Hij heeft die voorkeur voor de klei­nen en de zwakken. We ontvan­gen liefde van God, die we kunnen doorgeven. Johannes heeft het niet alleen over naas­tenliefde. De zieken en de eenzamen kunnen net als de klei­nen veel liefde geven. Als we elkaar liefhebben met con­crete daden en dat kan ook de accep­tatie van zulke da­den zijn, dan stroomt de liefde door ons en door de mensen om ons heen. Dan groei­en we uit de ware wijn­stok, leven we in ge­meen­schap met elkaar en kunnen vrij­moedig met God omgaan, en vrucht dra­gen.

Mogen wij dan, Heer, uw liefde tot uitdrukking brengen, zodat wij en de mensen om ons heen bij U thuis kunnen zijn.

Peter Commandeur