2021 Preek zondag 25 juli Anna-Bonifatiuskerk

2 Koningen 4, 42-44; Joh. 6, 1-15

Een paar weken geleden was er een cliënte op bezoek in mijn kantoor aan huis. Ze was er voor het eerst en dat kantoor is eigenlijk gewoon de woon­ka­mer. Er hangt bv. een kruis aan de muur. Ze keek een beetje om zich heen en in de boeken­kast zag ze twee dikke boeken naast elkaar staan, die allebei in grote letters “Jezus” op de kaft had­den; één heb ik nog van pastor Leo ge­kre­gen. Toen zei ze een beetje spottend “Jezus, Jezus”. Ze had het nog even over hoe onzinnig het begrip ‘het Woord’ was. Ik ging er tegenin maar het ging al snel over haar zaak. De vol­gende dag kreeg ik excuses van haar over de e-mail. Die cliënte was eigenlijk tamelijk stereotypisch. Het Chris­tendom en de moderne samenleving zijn geen vrienden van elkaar. Ik woon in het centrum van Amsterdam, waar tegenwoordig weer veel toe­risten zijn, meestal jonge mensen. En ik weet tame­lijk zeker dat ze niet geloven in God. En dan is het niet eens zo dat ze erop tegen zijn, maar ze weten er niks van en het inte­res­seert ze niet. Daarom moet nu bij ons de Annabon sluiten. En dat gaat niet alleen om de ABG-paro­chie, of om Amsterdam of zelfs maar om Neder­land. Laatst sprak ik iemand die uit Noord-Enge­land kwam en zij zei dat hun “vi­car”, de dominee, op de zondag 5 kerken moest bedienen, met gemiddeld 7, 8 mensen per kerk. Ze was Anglicaans, dat is een staatskerk, dus de staat zal het onder­houd van al die kerken wel be­talen. Bij ons gaat het anders.

Zojuist hoorde u het wonder van de wonderba­re broodvermenig­vuldiging en we zijn moderne men­sen; gelooft u dat? Is het mogelijk dat Jezus van vijf bro­den en twee vissen voldoen­de brood en vis maakte om vijf­dui­zend mensen te eten te geven? En als dat mogelijk is, waarom doet Hij dat niet wat vaker. Er zijn nu ook mensen ge­noeg, zeker in armere landen, die best wat extra voedsel kun­nen ge­bruiken. De vraag dringt zich op: hoe weten we, in een samen­leving waarin de kerk steeds sneller aan het verdwij­nen is, dat het toch waar is wat we gelo­ven. Ik denk dat daar twee ant­woorden op zijn.

Het eerste is dat we Gods liefde kunnen voelen in ons hart. Je kunt wel denken waarom vermenigvuldigt God niet wat vaker het eten, maar ja, wanneer hebben wij nu tekort eten? Ik ben in ieder geval nog nooit hongerig naar bed gegaan. En ook ons eten is door God geschapen met een zelfde liefde voor ons als de liefde waarmee Jezus bezorgd was voor die 5000 mensen. Dan is het natuurlijk zo dat we de liefde van God niet altijd goed kunnen voelen, maar soms wel. Misschien moeten we vaker een dankge­bed bidden. De psalm van zojuist drukt dat heel goed uit: De ogen van allen zien hoopvol naar U, / U geeft hun te rechter tijd voedsel./ U opent uw hand voor alles wat leeft / voldoet aan al hun verlangens. Het gaat niet eens alleen om mensen, alle leven­de wezens hebben een relatie met God. En die relatie legt niet alleen op God een verplichting. Ook als wij dingen niet zo goed doen of ze een beetje laten zitten, doen we afbreuk aan Gods liefde voor ons en voor degenen die we te kort doen. Er ontstaat afstand in de rela­tie, waar­door we Gods verge­ving no­dig heb­ben. De liefde van de levende God en de liefde voor die God hebben veel vormen, die in ons hart voel­baar zijn.

Het tweede antwoord op die vraag, hoe we weten dat het waar is wat we geloven, is dat het is gebaseerd op de bijbel en op de uitleg daarvan door de kerk. En hoe we weten dat dat waar is, bv. omdat het al tweeduizend jaar zo gaat. Kijken we naar de eerste le­zing. De profeet Elisa doet daar een zelfde wonder als Jezus. Kort voor dat wonder in hetzelfde hoofdstuk, wekt Elisa een jongen op uit de dood. Jezus doet dezelfde wonderen als Elisa, en dat is geen toeval. Jezus doet niet zomaar wat Hem goed lijkt: Hij stelt zich on­der de wil van God, zoals die in het OT geopen­baard was. God laat zijn liefde en zijn wil kennen, niet alleen aan ons, in ons hart, maar ook in de bijbel en aan de kerk.

En wat moeten we als de kerk dreigt te ver­dwijnen? Augus­ti­nus, de kerkva­der, heeft een aantal keer geschreven dat we konden zien dat het Chris­ten­dom waar was, omdat het zich zo snel ver­spreid­de. Dat was in de vijfde eeuw. De omgekeerde re­de­nering lijkt nu voor de hand te lig­gen. Laatst vroeg een collega, heel voor­zich­tig, aan mij of ik tegen homo­sexua­li­teit was. Ik kan dan al­leen een diepe zucht slaken. Soms lijkt het of alles wat de kerk zegt en doet, in strijd is met wat iedereen denkt dat goed is. Is het dan nog wel de wil van God? Laten we nog eens naar het evangelie kijken. Het eindigt ermee dat de mensen Jezus tot koning wil­len uitroepen. Dat was geen gekke gedachte. Israel was bezet door de Romei­nen, en dat wa­ren wrede en gulzige bezetters. Natuurlijk wil­den de mensen iemand hebben die hen van die Romeinen zou bevrij­den. En Jezus deed wonderen. Dan is het niet vreemd dat ze hoop­ten dat het wonder van Israels bevrijding door Hem uit­ge­voerd zou worden. Maar Jezus dacht er anders over. Hij vluchtte weg in het ge­bergte. Later zou de beschuldi­ging dat Jezus koning van de Joden was, de reden zijn dat hij gekrui­sigd werd. Jezus had een goede reden om te vluchten, maar dan komt meteen de vraag op waarom het niet Gods wil was dat Israel van de Romei­nen werd bevrijd. En dat lijkt wat op de huidige situatie. Er zijn geen bezet­ters die de kerk onderdrukken maar het gaat wel erg slecht, net als met het Jodendom, Gods volk, in de tijd van Jezus. En de wil van God daarover is nogal onbegrijpe­lijk. Maar dat is, je zou haast zeggen, normaal. Het evangelie eindigt ermee dat Jezus alleen is in het gebergte. Dat lijkt op zijn een­zaam­heid in Gethse­ma­ne en aan het kruis, toen zelfs God Hem had verla­ten. Johannes schrijft ook nog dat het vlak voor Pasen is. Gods wil, zijn liefde, zijn werk­zaam in een heel inge­wikkelde wereld.

God is niet zomaar een be­scher­mende moe­der, een veilige vriend of een grote bekeerder. We hebben God niet in onze zak zitten. God eerbiedigt onze vrijheid en wij moeten de zijne eerbiedigen. Geloof is liefde, en iemand liefheb­ben bete­kent op die persoon ver­trou­wen, ook als je hem niet begrijpt. Het is be­lang­rijk om een goede rela­tie met God te heb­ben, maar daarbij moe­ten we niet verwachten dat Hij precies zal doen wat wij denken dat goed is. God is geen gerief­lijke God. Hij is er bovendien niet alleen voor ons, wij zijn er ook voor God. Daarbij helpt de kerk. Natuurlijk, de kerk kan gekke dingen zeggen, maar ook heel mooie din­gen. En door die mooie dingen moeten we ons laten leiden. In de gebe­den van de kerk kunnen we onze twij­fels laten gaan en vertrou­wen op de waar­heid ervan. God vraagt om een deemoe­dig vertrou­wen op Hem en het is arrogant om God te ver­tellen hoe Hij het zou moeten aanpakken. God heeft ons lief en lijdt met ons en zoals wij, ver­langt Hij naar de eeuwi­ge Paasmor­gen. Wij weten niet waarom God zo lang wacht, maar we moeten ons over­geven aan die eigen­heid die we niet be­grij­pen. Moge dan de Heer ons bij zich ne­men en ons de kracht geven Hem te aanvaar­den en zijn liefde te beantwoor­den.

Peter Commandeur