Overweging
Mc. 9, 38‑48, Jacobus, 4,17 – 5, 6 en psalm 19B
Vorige week stond ik in de Albert Heijn in de rij bij de kassa. Toen vroeg de dame voor me of ik de twee blikjes die ze bij zich had, voor haar zou willen betalen. Nou ben ik niet zo heel erg arm, ze zag er een beetje armoedig uit, en ik wil best iets betalen voor iemand met weinig geld. Ik had ook de lezingen van vandaag in mijn hoofd zitten. Maar ik keek eerst even wat er in die blikjes zat: Bavaria bier. Ze kreeg mooi geen geld van me. De wet van de Heer is volmaakt, klinkt het in psalm 19 en zijn geboden smaken even zoet als honing. Eén van die geboden is dat je mensen helpt die dat nodig hebben. Maar het is ook weer niet zo gemakkelijk om weten hoe je ze kunt helpen. Niettemin bier is meestal geen goed idee.
In het evangelie gaat het erom of het goed is als iemand die geen volgeling is van Jezus, evengoed duivels uitdrijft in zijn naam. De evangelist vindt van wel. En als iemand zich echt beter voelt, omdat zijn duivels zijn uitgedreven, is dat ook iets goeds. De leerlingen hadden er meer vertrouwen in moeten hebben dat datgene wat in Jezus’ naam gebeurt, ook het goede is. Maar ja, wanneer moet je vertrouwen hebben? Soms moet je eerst goed op een blikje kijken. Laatst had ik een cliënt in mijn praktijk die naar de rechter wilde, omdat hij nog €1500 van zijn voormalige verhuurder moest krijgen. Maar ik vond dat geen goed idee. Hij had te veel vertrouwen gehad in die man, waardoor hij zich niet goed aan de regels had gehouden. Daar werd hij nu op gepakt, maar die regels waren er nu eenmaal en het zou volgens mij niet goed gaan bij een rechter. Hij zei toen dat hij ging kijken wat hij er zelf aan kon doen. Ik raadde hem dat natuurlijk sterk af, maar ik overtuigde hem niet. Rechters kunnen niet in de harten van mensen kijken, maar God wel. Zijn wet vraagt om geloof en hoop op God en op andere mensen. Als we erin slagen om datgene te willen en te doen wat ook God van ons wil, komen we in harmonie met God en met zijn schepping, met de wereld. Dat schenkt vreugde en voldoening en dan smaakt Gods wet zoet, als honing. Eigenlijk had die cliënt zichzelf moeten vergeven, omdat hij ten onrechte vertrouwen had gegeven, en daarna die verhuurder. Maar ja, dat kon ik hem zelfs niet zeggen. Het zou te gemakkelijk hebben geklonken, zalvend zelfs. Maar nu was hij gefrustreerd geraakt en dat vermindert de openheid naar God.
In het begin van de eerste lezing, uit de brief van Jacobus, gaan mensen tegen Gods wet in, niet omdat ze iets fouts deden, maar omdat ze iets goeds nalieten. Rijke mensen hebben meer dan arme mensen de plicht armen te helpen, en dat deden ze niet. Ze betaalden ook nog te weinig aan de arbeiders die ze in dienst hadden. Eigenlijk is dat mijn ervaring ook: hoe rijker mensen zijn, hoe grager ze nog meer geld willen hebben. Door veel geld kunnen mensen afgestompt en ongevoelig worden. Ze verplaatsen zich niet meer in anderen, en helpen die dus ook niet. En dan maken ze gemakkelijk slachtoffers. De rijken bij Jacobus dachten er niet aan welke dingen hun arbeiders nodig hadden en die geld kostten. Uiteindelijk liep het zelfs uit op criminaliteit: ze brachten iemand om het leven. In het evangelie wordt gesproken over mensen die niet denken om wat de kleinen nodig hebben, kinderen, of misschien mensen zonder veel opleiding. Ook zij zijn te vol van zichzelf. Al die mensen eindigen in een eenzame wereld, die hard is en onbarmhartig, en zonder God. Ook die verhuurder interesseerde het niet dat hij iemand onrecht deed door hem anderhalf duizend af te nemen.
Gods wet is gebaseerd op geloof en hoop op God en op de mensen op om ons heen en op openheid voor ze. Maar die rijken sloten zich af en deden het omgekeerde, en eindigden in criminaliteit. Ook criminelen zijn eenzaam, omdat ze zich niet in anderen verplaatsen. Een slachtofferfunctionaris van het Openbaar Ministerie heb ik wel eens horen zeggen dat als die jongens, en daarmee bedoelde hij de criminelen, als die jongens eenmaal een baan en een vriendin hadden, dan ging het wel weer met ze. Dan leerden ze om zich de pijn van mogelijke slachtoffers voor te stellen, en dan stopten ze met de criminaliteit.
De tweede helft van het evangelie klinkt erg streng: het is beter om met één oog het Rijk Gods binnen te gaan dan met twee ogen in de hel geworpen te worden waar hun worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt. Er zit dan blijkbaar een worm in die twee ogen en er is ook een vuur. Een gekke combinatie. Je kunt een stuk oud hout met houtwormen in een vuur gooien, maar dan verbranden met het hout natuurlijk ook die arme wormpjes. In de oorspronkelijke tekst staat voor ‘hel’ het woord ‘Gehenna’. Dat was een vallei ten westen van Jerusalem. Voor de verovering van Jerusalem door de Joden werden daar kleine kinderen geofferd aan de god Moloch. Na de verovering stopte dat natuurlijk, maar de vallei had een slechte naam en werd toen gebruikt als vuilnisbelt voor de stad. Dat wil zeggen dat er bij vochtig weer veel maden en wormen waren en stank natuurlijk, en bij droog weer werd de boel verbrand; vuilverbranders waren er nog niet. Vanwege alle negatieve associaties werd die vallei vervolgens ook het woord voor de plaats waar de slechte mensen na hun dood werden gestraft. Daarom worden die wormen en het vuur in één adem als kenmerken van de hel genoemd, van ‘Gehenna’. Maar in feite waren het spreekwoorden geworden, waarbij niemand meer over de letterlijke betekenis nadacht, zoals ik net wel even deed met dat blok hout. Volgens de Katechismus van de Katholieke kerk is de belangrijkste straf in de hel niet het vuur maar het gescheiden zijn van God. Het is voor de mensen die zich hebben verhard, omdat ze te vol zijn van zichzelf en geen ruimte meer hebben voor God of voor andere mensen. Dat zijn weer de mensen met een afgestompt hart, die alleen om de eigen genoegens of het eigen geld denken, of misschien alleen nog om de eigen frustraties. Dat kan ook. Zo’n hel is er niet alleen na de dood. Al daarvoor wordt men eenzaam en ongelukkig.
Belangrijk in het evangelie zijn niet die afgehakte arm of voet, of dat missende oog, maar wat ertegenover staat, het Rijk Gods, of “het leven”, dat we zullen binnengaan. Dat is het leven van God. Ons levensverhaal wordt opgenomen in Gods leven. Alles wat we hebben gedaan en wat we zijn geweest wordt bijeengebracht in God. Dan geeft het niet als je kreupel bent, of half blind. Gods liefde wordt daardoor niet minder en daar gaat het om. En net als die hel, kunnen we ook van de hemel de voorsmaak ervaren, zoals Jezus’ genoegen in ons, omdat Hij ziet wie wij zijn. Ons diepste wezen is een gave van God en als we daar komen, ontdekken we de vreugde van God over zijn schepping en over ons. Onze opgave is het om in vertrouwen en hoop het goede te zien en te beoordelen, in openheid voor mensen om ons heen, zodat we dat goede kunnen doen of van anderen kunnen aannemen en het slechte kunnen vergeven. Dat is Gods wet en dan delen we in de vreugde van de ander. Uiteindelijk is dat Gods vreugde over zijn schepping.
Moge dan de Heer ons door alle wantrouwen en frustraties heen opmerkzaam houden op zijn liefde voor ons en voor de schepping en op zijn vreugde daarover.
Peter Commandeur