2021 Preek zondag 31 januari Anna-Bonifatiuskerk

Overweging nav het evangelie volgens Marcus 1,21-28

Het Marcusevangelie beschrijft dat achter de conflicten tussen Jezus en de Farizeeën de vraag staat wat de bedoeling is van wetten en regels en hoe daarmee om te gaan. Een voorbeeld is of op de Sabbat ook genezen mag worden. De Sabbat is gemaakt om de mens, niet de mens om de Sabbat. De evangelielezing van vandaag laat zo’n verhaal horen: het gaat vandaag over de uitdrijving van onreine geesten op Sabbat in de synagoge van Kafarnaum.

In de lezing staat dat Jezus de mensen onderrichtte “niet zoals de schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit”. De schriftgeleerden hielden zich aan het wetboek Deuteronomium en spraken niet buiten het boekje namens God. Ze zullen zelfs aan Jezus gaan vragen of Hij wel bevoegd is onreine geesten uit te drijven, melaatsen te genezen en zonden te vergeven. Duidelijk is dat ze van meet af aan al huiveren voor deze jonge profeet die de wet niet wil veranderen , maar tot voltooiing wil brengen met de liefde en niet met de letter als wapen.

Wie is die Jezus eigenlijk die Marcus ons laat zien? Marcus zegt dat Jezus met gezag spreekt en dat hij macht heeft over onreine geesten. In ons leven kunnen we van de Jezus die Marcus laat zien leren. Door pal te staan voor degenen die door die onreine geesten bedreigd worden:

We kunnen van deze Jezus leren op te komen voor mensen die steeds door anderen negatief wordt weggezet, zelfs zo dat ze niets meer kunnen doen om zichzelf te helpen. Als je pal staat voor wat je zegt is er al iets wonderlijks gebeurd. De gepeste staat niet meer alleen. Iemand staat aan zijn of haar kant met het gezag van het beter weten dat afbrekend gedrag niet kan en mag doorgaan en kapotmakend is.  Het is zoals ik ervoer als middelbare scholier. In mijn klas zat ik naast een meisje dat in wat ouwelijke kleren gekleed was. Ze was wat mollig en had een vette huid en sluike, steile haren. Omdat ik haar schoolbankgenootje was, vroeg ze mij eens of ik met haar mee wilde komen om bij haar thuis middag te eten. Ik stemde toe en we liepen samen naar haar huis, een sober rechttoe rechtaan rijtjeshuis . Binnen was het zeer leeg en slechts met het allernoodzakelijkste ingericht. Haar moeder was een kleine knokige vrouw die heel erg blij was dat haar dochter iemand meegenomen had naar huis. Ikzelf kwam uit een smaakvol ingericht huis met antieke meubels en een volkomen andere sfeer. Ik weet nog hoe geschokt ik was toen ik zag in wat voor armelijke omgeving mijn klasgenootje opgroeide. Ze had ook geen broertjes of zusjes en de vader was ook niet meer aanwezig in dat gezin. Ik voelde me geraakt en een aantal dagen later, toen in de klas een aantal leerlingen die achter mij zaten kletsten over dit meisjes – hoe slecht ze zich kleedde en hoe dom haar bril haar stond, schoot ik geëmotioneerd uit. Toevallig was ze op die dag ziek en ik voelde ruim baan om voor haar in de bres te springen. Midden onder de les vertelde ik over haar thuissituatie. Ikzelf was nog wel het meest verbaasd over mijn “ontploffing”, want ook ik was niet een spontane, geziene leerling in de klas. Maar ik had wel een gevoel dat dit meisje echt onrecht aangedaan werd. Ik weet nog dat in de klas tussen de leerlingen een gesprek ontstond over een soort onzichtbaarheid van sommige mensen. En dat we ons daar veel te gauw een mening over vormen. Over dat als mensen niet uitgenodigd worden om over zichzelf te spreken, ze op de een of andere manier verdwijnen. En dat ze dan makkelijk een prooi kunnen worden voor lafhartig gepraat over hen waar ze zich niet tegen kunnen verweren omdat het achter hun rug om gebeurt. Ik weet niet meer precies of  voor mijn schoolbankgenootje dit gesprek goed uitpakte toen ze weer beter was en terug kwam, maar ik weet nog wel dat het voor mij heel belangrijk was geweest om me pal voor haar te stellen. Ik kreeg zelfvertrouwen omdat naar mij geluisterd werd. En voelde me daarmee gesterkt in het opkomen voor anderen. En daarmee in mijn latere leven opkomen voor de positieverbetering of versterken van het zelfvertrouwen van mensen die ik, ook in mijn werk, tegenkom.

Als je gezag hebt roep je ook tegenreacties op. Jezus leert niet als de schriftgeleerden, die scherpzinnig redenerend, en waar geen speld tussen te krijgen is, hoe je je volgens regels en wetten hoort te gedragen. Voor de eerste christenen was zulk spreken niet overtuigend. Het is weinig uitnodigend spreken. Het is dwingend spreken, zonder je de ruimte te laten. Je voelt je door mensen die zo dwingend spreken onder druk gezet. Je hebt de neiging hen te ontlopen. Alles is voor hen vaak zo zwart wit. Nuanceren en relativeren zonder opkloppen van een verhaal over iemand of een gebeurtenis kunnen ze eigenlijk niet. Dat werkt benauwend voor hun toehoorders. De man met de onreine of boze geest spreekt ook zo, zou je kunnen zeggen. Ook pesters of mensen met een grote mond vallen in die categorie. In onze tekst onderkent Jezus dit soort spreken meteen.  En handelt meteen: hij verjaagt de boze geest uit de man, en daarmee zijn dwingende manier van spreken.  In veel bijbelse verhalen laat Jezus zien wat wel een goede manier van spreken is: uitnodigend, open, in verhalen en gelijkenissen. Hij voelt aan waar de mensen zitten en praat vanuit zijn verbondenheid met hen. En zo mogelijk handelt hij ten bate van hen. Zo wordt het Rijk van God zichtbaar.

Ook wij kunnen spreken met gezag wanneer we ons pal stellen tegenover het denigrerend spreken over anderen. Zo maken we de goede Geest, die mensen verbindt en heel maakt, zichtbaar in onze wereld.

Amen

Uschi Janssen