2021 Preek zondag 7 februari Anna-Bonifatiuskerk

Overweging bij Job 7: 1-4, 6-7;Marcus 1: 29-39

Als ik naar de kerk ga, wandel ik altijd door het Ooster­park. Ook op de zondagochtend zijn er dan al veel mensen aan het hardlopen, of aan het werk op de appa­raten die achter het Tro­penmuseum staan. Langer dan een minuut of zeven loop ik niet door het park, maar ik zie dan meer mensen bezig met spor­ten dan er hier in de kerk zitten. Joggen en andere activitei­ten zijn erg populair. Ik krijg wel eens de indruk dat de men­sen denken dat als ze maar zo gezond moge­lijk leven, dat dan ze dan niet meer dood zouden gaan, niet bewust natuur­lijk want dan is het duide­lijk onzin. Maar ergens onbewust in het ach­terhoofd lijkt het soms alsof de dood verdwenen is zo­lang je maar drie keer per week naar de sport­school gaat. Ik denk dat de sterke impact van de coro­na­crisis ook komt doordat die in­eens duide­lijk maakte dat je zomaar dood kon gaan, ook als je drie keer in de week in die sport­school kwam.

In de eerste lezing zegt Job dat zijn dagen sneller ver­schie­ten dan een wevers­spoel. Ze lopen af en de draad is ten einde. Hij is zich er duidelijk van bewust dat hij dood zal gaan en niet alleen hij maar alles zal eindigen. En dat leidt ertoe dat hij vindt dat er niets zinvols meer te doen is, alleen maar nach­ten lang getob. Alles ver­slijt, vergaat en gaat voor­bij. En dat maakt alles zin­loos. Tenminste, zo lijkt het voor Job. In het evan­ge­lie is de sfeer heel an­ders. Er zijn wel veel zieken, zoals de schoon­moe­der van Pe­trus, maar die worden door Jezus allemaal gene­zen. In Jesus was het Rijk Gods geko­men en de gene­zingen open­baarden de macht en de lief­de van God, die in dat Rijk aan­we­zig zijn. Vorige week hoorden we dat Jesus de mensen onder­richtte als iemand die ge­zag bezat. Dat was macht die hoorde bij het Rijk Gods. Het evangelie van van­daag loopt ook vooruit op Pasen. Mensen over­lij­den niet aan hun ziektes, ze worden gene­zen.

En hoe is dat voor ons? Jezus loopt niet meer onder ons rond om iedereen te genezen. Is het dan zoals voor Job? Moeten we alleen maar hard werken, zonder dat we weten waar dat goed voor is, omdat alles toch voorbij gaat? Het leven, niet meer dan een ademhaling, waarna onze ogen het geluk niet meer zullen zien? Dan is het inderdaad maar het beste om te negeren dat alles en ook wijzelf voor­bijgaan, waar ik de joggers in het park van ver­dacht. Maar het is zaak om het evangelie goed te lezen. Jezus is uitgegaan tot iedereen; ook aan ons verkondigt Hij de bood­schap van het Rijk Gods en ook ons kan Hij genezen. Nog steeds kunnen we met Jesus in een ver­hou­ding van geloof en liefde leven, zodat Hij als het ware in ons is, en wij in Hem, in de woorden van Johannes. En dat veran­dert niet door de dood. Met Pasen heeft Chris­tus de dood over­won­nen, in de woorden van Paulus. Dat betekent niet dat die dood iets on­schuldigs is, een kleine bar­riè­re voor de eeuwige zalig­heid. De dood blijft geweld­da­dig zonder functie voor het leven, eigen­lijk onnatuur­lijk, omdat de schep­ping goed is, zo­dat het einde ervan dat niet is. Gelief­den en beken­den ver­dwijnen, en ook al zijn ze bij God, wij zien ze niet meer, en dat is schrijnend. Maar door Christus heeft de dood wel een tweede gezicht. Hij is ook een bevrij­ding, iets wat noodza­kelijk is en na­tuur­lijk, goed voor ons, omdat het ons vooruitdringt naar onze bestem­ming. En dan weten we niet hoe dat dan zal gaan. Nie­mand, ook de kerk niet, heeft ooit de ga­ran­tie gege­ven dat we ons leven na de dood automa­tisch door kun­nen zetten in de vreug­de van Gods liefde. Het is iets waarop we hopen en waarop we vertrou­wen. Maar misschien moeten we eerst nog wat, laat ik zeggen, afkic­ken van het leven in de tijd. We zijn heel erg we­zens van die tijd, en ik weet niet of we nou meteen al zo geschikt zijn voor de eeuwige zaligheid. Zouden we ons dan niet gewoon gaan vervelen? Maar hoe dat ook zal gaan, op God kunnen we vertrou­wen, Christus zal ons gene­zen, zodat de dood ondanks alle onzekerheid een bevrij­ding kan zijn.

Een maand of acht geleden werd mijn moeder opgenomen in een verpleeghuis in Obdam in Noord-Holland, omdat ze te veel zorg nodig begon te hebben. Inmiddels kan ze niet meer staan of lopen, ze eet heel slecht en is erg mager geworden. Volgens de artsen is het aflopend. Geestelijk is ze ook achteruit ge­gaan, in de zin dat ze over het afgelopen jaar niet zo veel meer weet. Over de 87 jaar daarvoor weet ze nog heel veel, maar ze ver­geet steeds dat ze ziek is en in een verpleeghuis woont. En dan wil ze naar huis. Ik neem vaak de ziekencommunie voor haar mee, en dan bidden we natuurlijk even, en in zo’n sfeer heeft ze ermee ingestemd om het heilig oliesel te ontvangen, of de ziekenzalving. Voor haar is dat een sacrament dat je pas ont­vangt als er weinig hoop meer is dat je nog zult genezen. Ik heb dat niet tegenge­spro­ken. Het is in haar geval ook waar en het helpt haar om te accepteren dat ze defini­tief in het ver­pleeg­huis is. Dat is beter dan ongelukkig te zijn, omdat je niet naar huis mag, zonder dat je weet waarom.

Maar er is oefening nodig in gebed en vertrou­wen, niet alleen om de liefde en de zorg van de Heer te aan­vaar­den, maar ook om de eigen dood en de vergankelijkheid van alles om ons heen als een onderdeel daarvan te kunnen zien. Het gaat niet alleen om een bewustzijn van de eindigheid. Dat had Job ook en die werd daar erg ongeluk­kig van. De eindigheid moet een aan­spo­ring zijn om te vertrouwen op God, en dat ont­brak in de le­zing bij Job. Ook als het minder goed gaat, door ziek­te, of eenzaam­heid of werke­loos­heid, ook dan kan de liefde van God een dra­gende kracht in ons leven zijn, die hoop op gene­zing schenkt. God kan altijd troos­ten en helpen, en uit­einde­lijk zullen we ons in zijn liefde een weg banen naar dat andere leven, waar ieder­een genezen zal zijn.

En ook nu kan het Rijk Gods onder ons aanwe­zig zijn, in een enke­ling of in een gemeenschap, altijd maar voor korte tijd om daarna weer terug te wijken, maar dan is het toch eventjes, als het ware zwevend, onder ons. De macht en de liefde van God zijn bij ons in een ver­trouw­vol gebed, waarin, laten we zeggen, het hart tot het hart spreekt. Dan is het duide­lijk: God denkt om ons en heeft ons lief, en daarom zal Hij bij ons komen en ons heel maken. Het kan soms zijn of we God haast kunnen aanraken, alsof de dingen naar Hem voe­len, naar Hem sma­ken. Er is een ge­heim­zin­nige nabijheid van God, die vrolijk maakt, en zelfs de dood kan men dan aanvaarden, in wat in de traditie wordt ge­noemd, een hilaritas mentis, een vrolijk­heid van de geest. Ik denk dat dat alleen voor heiligen is wegge­legd, maar het zijn fascine­rende mogelijkheden.

Moge dan onze liefde voor de dingen om ons heen voltooid wor­den in de liefde voor Hem die ze gemaakt heeft. En mogen onze liefde voor de Eeuwige en het verlangen van de Eeuwige naar ons, bij ons blijven in leven en in dood.

Ida Gerhardt was 74 toen ze dit gedicht publiceerde. Ze beschrijft de ouderdom niet als een neergang, maar als een periode waarin ze meer in staat is om open te staan voor het goddelijke, omdat materiële zaken (“plannen en getallen”) minder belangrijk worden, zodat er ruimte kan zijn voor, in haar woorden, een onomstotelijk weten dat God ons zal vernieuwen en herscheppen, ook als op aarde iedereen ons is vergeten.

Genesis

Oud worden is het eindelijk vermogen

ver af te zijn van plannen en getallen;

een eindelijke verheldering van ogen

voordat het donker van de nacht gaat vallen.

Het is een opengaan van vergezichten,

een bijna van gehavendheid genezen;

een aan de rand der tijdeloosheid wezen.

Of in de avond gij de zee ziet lichten.

Het is, allengs, een onomstotelijk weten

dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen

wanneer men van u schrijven zal: ‘ontslapen’.

Wanneer uw naam op aarde is vergeten.