Overweging bij Job 7: 1-4, 6-7;Marcus 1: 29-39
Als ik naar de kerk ga, wandel ik altijd door het Oosterpark. Ook op de zondagochtend zijn er dan al veel mensen aan het hardlopen, of aan het werk op de apparaten die achter het Tropenmuseum staan. Langer dan een minuut of zeven loop ik niet door het park, maar ik zie dan meer mensen bezig met sporten dan er hier in de kerk zitten. Joggen en andere activiteiten zijn erg populair. Ik krijg wel eens de indruk dat de mensen denken dat als ze maar zo gezond mogelijk leven, dat dan ze dan niet meer dood zouden gaan, niet bewust natuurlijk want dan is het duidelijk onzin. Maar ergens onbewust in het achterhoofd lijkt het soms alsof de dood verdwenen is zolang je maar drie keer per week naar de sportschool gaat. Ik denk dat de sterke impact van de coronacrisis ook komt doordat die ineens duidelijk maakte dat je zomaar dood kon gaan, ook als je drie keer in de week in die sportschool kwam.
In de eerste lezing zegt Job dat zijn dagen sneller verschieten dan een weversspoel. Ze lopen af en de draad is ten einde. Hij is zich er duidelijk van bewust dat hij dood zal gaan en niet alleen hij maar alles zal eindigen. En dat leidt ertoe dat hij vindt dat er niets zinvols meer te doen is, alleen maar nachten lang getob. Alles verslijt, vergaat en gaat voorbij. En dat maakt alles zinloos. Tenminste, zo lijkt het voor Job. In het evangelie is de sfeer heel anders. Er zijn wel veel zieken, zoals de schoonmoeder van Petrus, maar die worden door Jezus allemaal genezen. In Jesus was het Rijk Gods gekomen en de genezingen openbaarden de macht en de liefde van God, die in dat Rijk aanwezig zijn. Vorige week hoorden we dat Jesus de mensen onderrichtte als iemand die gezag bezat. Dat was macht die hoorde bij het Rijk Gods. Het evangelie van vandaag loopt ook vooruit op Pasen. Mensen overlijden niet aan hun ziektes, ze worden genezen.
En hoe is dat voor ons? Jezus loopt niet meer onder ons rond om iedereen te genezen. Is het dan zoals voor Job? Moeten we alleen maar hard werken, zonder dat we weten waar dat goed voor is, omdat alles toch voorbij gaat? Het leven, niet meer dan een ademhaling, waarna onze ogen het geluk niet meer zullen zien? Dan is het inderdaad maar het beste om te negeren dat alles en ook wijzelf voorbijgaan, waar ik de joggers in het park van verdacht. Maar het is zaak om het evangelie goed te lezen. Jezus is uitgegaan tot iedereen; ook aan ons verkondigt Hij de boodschap van het Rijk Gods en ook ons kan Hij genezen. Nog steeds kunnen we met Jesus in een verhouding van geloof en liefde leven, zodat Hij als het ware in ons is, en wij in Hem, in de woorden van Johannes. En dat verandert niet door de dood. Met Pasen heeft Christus de dood overwonnen, in de woorden van Paulus. Dat betekent niet dat die dood iets onschuldigs is, een kleine barrière voor de eeuwige zaligheid. De dood blijft gewelddadig zonder functie voor het leven, eigenlijk onnatuurlijk, omdat de schepping goed is, zodat het einde ervan dat niet is. Geliefden en bekenden verdwijnen, en ook al zijn ze bij God, wij zien ze niet meer, en dat is schrijnend. Maar door Christus heeft de dood wel een tweede gezicht. Hij is ook een bevrijding, iets wat noodzakelijk is en natuurlijk, goed voor ons, omdat het ons vooruitdringt naar onze bestemming. En dan weten we niet hoe dat dan zal gaan. Niemand, ook de kerk niet, heeft ooit de garantie gegeven dat we ons leven na de dood automatisch door kunnen zetten in de vreugde van Gods liefde. Het is iets waarop we hopen en waarop we vertrouwen. Maar misschien moeten we eerst nog wat, laat ik zeggen, afkicken van het leven in de tijd. We zijn heel erg wezens van die tijd, en ik weet niet of we nou meteen al zo geschikt zijn voor de eeuwige zaligheid. Zouden we ons dan niet gewoon gaan vervelen? Maar hoe dat ook zal gaan, op God kunnen we vertrouwen, Christus zal ons genezen, zodat de dood ondanks alle onzekerheid een bevrijding kan zijn.
Een maand of acht geleden werd mijn moeder opgenomen in een verpleeghuis in Obdam in Noord-Holland, omdat ze te veel zorg nodig begon te hebben. Inmiddels kan ze niet meer staan of lopen, ze eet heel slecht en is erg mager geworden. Volgens de artsen is het aflopend. Geestelijk is ze ook achteruit gegaan, in de zin dat ze over het afgelopen jaar niet zo veel meer weet. Over de 87 jaar daarvoor weet ze nog heel veel, maar ze vergeet steeds dat ze ziek is en in een verpleeghuis woont. En dan wil ze naar huis. Ik neem vaak de ziekencommunie voor haar mee, en dan bidden we natuurlijk even, en in zo’n sfeer heeft ze ermee ingestemd om het heilig oliesel te ontvangen, of de ziekenzalving. Voor haar is dat een sacrament dat je pas ontvangt als er weinig hoop meer is dat je nog zult genezen. Ik heb dat niet tegengesproken. Het is in haar geval ook waar en het helpt haar om te accepteren dat ze definitief in het verpleeghuis is. Dat is beter dan ongelukkig te zijn, omdat je niet naar huis mag, zonder dat je weet waarom.
Maar er is oefening nodig in gebed en vertrouwen, niet alleen om de liefde en de zorg van de Heer te aanvaarden, maar ook om de eigen dood en de vergankelijkheid van alles om ons heen als een onderdeel daarvan te kunnen zien. Het gaat niet alleen om een bewustzijn van de eindigheid. Dat had Job ook en die werd daar erg ongelukkig van. De eindigheid moet een aansporing zijn om te vertrouwen op God, en dat ontbrak in de lezing bij Job. Ook als het minder goed gaat, door ziekte, of eenzaamheid of werkeloosheid, ook dan kan de liefde van God een dragende kracht in ons leven zijn, die hoop op genezing schenkt. God kan altijd troosten en helpen, en uiteindelijk zullen we ons in zijn liefde een weg banen naar dat andere leven, waar iedereen genezen zal zijn.
En ook nu kan het Rijk Gods onder ons aanwezig zijn, in een enkeling of in een gemeenschap, altijd maar voor korte tijd om daarna weer terug te wijken, maar dan is het toch eventjes, als het ware zwevend, onder ons. De macht en de liefde van God zijn bij ons in een vertrouwvol gebed, waarin, laten we zeggen, het hart tot het hart spreekt. Dan is het duidelijk: God denkt om ons en heeft ons lief, en daarom zal Hij bij ons komen en ons heel maken. Het kan soms zijn of we God haast kunnen aanraken, alsof de dingen naar Hem voelen, naar Hem smaken. Er is een geheimzinnige nabijheid van God, die vrolijk maakt, en zelfs de dood kan men dan aanvaarden, in wat in de traditie wordt genoemd, een hilaritas mentis, een vrolijkheid van de geest. Ik denk dat dat alleen voor heiligen is weggelegd, maar het zijn fascinerende mogelijkheden.
Moge dan onze liefde voor de dingen om ons heen voltooid worden in de liefde voor Hem die ze gemaakt heeft. En mogen onze liefde voor de Eeuwige en het verlangen van de Eeuwige naar ons, bij ons blijven in leven en in dood.
Ida Gerhardt was 74 toen ze dit gedicht publiceerde. Ze beschrijft de ouderdom niet als een neergang, maar als een periode waarin ze meer in staat is om open te staan voor het goddelijke, omdat materiële zaken (“plannen en getallen”) minder belangrijk worden, zodat er ruimte kan zijn voor, in haar woorden, een onomstotelijk weten dat God ons zal vernieuwen en herscheppen, ook als op aarde iedereen ons is vergeten.
Genesis
Oud worden is het eindelijk vermogen
ver af te zijn van plannen en getallen;
een eindelijke verheldering van ogen
voordat het donker van de nacht gaat vallen.
Het is een opengaan van vergezichten,
een bijna van gehavendheid genezen;
een aan de rand der tijdeloosheid wezen.
Of in de avond gij de zee ziet lichten.
Het is, allengs, een onomstotelijk weten
dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen
wanneer men van u schrijven zal: ‘ontslapen’.
Wanneer uw naam op aarde is vergeten.