2022 Preek Pinksterzondag 5 juni Anna-Bonifatiuskerk

Handelingen 2,1-11; 1 Cor. 12:3b-7, 12-13; Joh. 20,19-23

Al weer een tijd geleden, wel een jaar of 30 denk ik, hoorde ik een verhaal over een dame van het dorp waar ik geboren ben. Haar man was na een huwelijk van ruim 50 jaar overleden en ver­volgens was zij helemaal opge­leefd. Ze ging ineens leuke kleren dra­gen, vrijwilligerswerk doen in de kerk en ze nam een hond­je.

Pinksteren is het feest van de Geest, en de Geest is de godde­lijke liefde tussen de Vader en de Zoon, en ook tussen God en ons. Liefde is erg mooi; er zijn ook veel romans en gedichten over, en kenmerkend is dat er zekere eenheid ont­staat. Als je iemand lief­hebt, wil je het goede voor die per­soon opdat hij gelukki­ger wordt, alleen al omdat jij dat dan ook wordt. En als het wederzijds is, wil die ander dat voor jou. Dan kan je zelfs het eigen geluk nastreven om de ander geluk­kig te maken. Er ont­staat een soort een­heid. Of neem het volgende gedichtje:        Ik ben niet mij­zelf, jij bent niet jou­zelf, of zeker­heid beze­ten,

                        want ik ben jou en mij, jij mij en jou, oh weten.

                        Zeg dan, als meest volmaak­te, oh schone van de Dapper­straat,

                        of jij mis­schien meer mij of ik meer jou mag heten.

Maar dat voor­beeld uit het begin geeft al aan dat het ook ingewik­keld is. Die vrouw was te weinig zich­zelf geble­ven, en daardoor waar­schijnlijk weinig gelukkig geweest. En de echtge­noot had ver­moedelijk veel te weinig liefde gehad, maar ik heb ze nooit gekend. Het is moei­lijk om een beetje een an­der te worden en ook je­zelf te blij­ven. Wij zijn indivi­duen, op een wezen­lijke ma­nier afge­sloten voor elkaar. We kunnen ons niet hele­maal ge­ven, want dan blijven we zelf niet in stand, onge­acht aller­lei mooie gedichtjes of romans.

En daarmee kom ik op Pinksteren, want in de Heilige Geest is dat anders. Dan kunnen we onszelf helemaal geven en toch ons­zelf blijven. Dat komt omdat de Geest een openheid in de men­sen schept, waarin Christus kan binnengaan. Hij kan in ons zijn, in wat ook een liefdesverhouding is, zonder dat we min­der onszelf worden. Christus, of God, kunnen we zon­der meer lief­heb­ben. Of eigenlijk, hoe meer we Christus, toe­la­ten in ons­zelf, des te meer worden we onszelf. Want Chris­tus is de waarheid van alle dingen, ook van onszelf. We leven gewoon, doen ons werk, en wat we verder allemaal moeten doen, maar ook leven we met Chris­tus, in Christus. En hoe meer we Hem lief­heb­ben, hoe meer we ons­zelf worden. Eigenlijk worden we pas he­­lemaal ons­zelf als Christus in ons woont. En dat is Pinkste­ren. Dat is hoog gegrepen, maar Pinksteren is ook het feest van de nieuwe schepping, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. In het evangelie staat dat Jesus over de leer­lin­gen blies. Dat deed Hij op dezelfde manier als waarop God in het begin van Gene­sis de levens­adem in de neus van de mens blies, om hem tot een levend wezen te maken. We hebben psalm 104 gezongen, de schep­pingspsalm, want door de Geest wordt de wereld herscha­pen. Jesus schonk aan de leerlingen de Heilige Geest en daar­mee maakte Hij ze nieuw, als een tweede schep­ping. Paulus noemt dat in de lezing van van­daag het meedelen van de openba­ring van de Geest. En eigenlijk gebeurt dat aan ieder van ons. De Heilige Geest werkt niet alleen tus­sen Christus en ons, maar ook tus­sen ons onderling, zelfs in zo sterke mate dat we, weer in Paulus’ woorden, één lichaam kunnen worden: het li­chaam van Christus. We kunnen zo dicht bij el­kaar zijn als de hand en de voet van een lichaam, ter­wijl we niet minder ons­zelf blijven, zo­als de voet en de hand elkaar van dienst zijn en aanvullen en toch helemaal voet en hand blijven.

Door de Heilige Geest ontstaat er een groep men­sen, die zeg­gen, in Paulus’ woorden, “Jezus is de Heer”. Pink­steren is het begin van het Christen­dom, het begin van de kerk. Er is één Geest, één Heer en één God, en die leiden tot één kerk, waarin we allemaal met elkaar verbon­den zijn en af­hankelijk van el­kaar zijn, zoals de lede­maten van een li­chaam. De band daar­tus­sen is die van de lief­de. Chris­tus woont in ons als wij deel van de kerk zijn. De liefde voor God, de liefde van God, en de betrok­ken­heid op elkaar, maakt een innigheid met ande­ren moge­lijk, waarbij de eigenheid in stand blijft. We zien iets van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar ieder­een in de ander zal zijn, in vrij­heid en eerbied. Paulus noemt dat de vrij­heid in Christus. Van Augusti­nus is de fraaie uit­spraak: heb lief en doe wat je wilt. Zolang we God liefheb­ben, kunnen we doen wat we willen, en dat is de vrij­heid in Chris­tus.

En dan is ook dit weer te mooi. Egoïsme, dominantie, gemak­zucht en ook zelfopof­fering, be­staan gewoon. Dat komt omdat ook de vrijheid in Christus een uitdrukking is van de nieuwe schepping en die is er nog maar voor een klein deel. Maar Paulus laat er iets van zien en in de eerste lezing is dat nog duide­lijker. Daar gaan de leer­lingen vreemde talen spreken, die zij zelfs nooit ge­leerd had­den. Ta­len zijn scheidslijnen. Mensen die dezelfde taal spre­ken, horen daar­door tot een bepaalde groep, en mensen die die taal niet spreken of niet goed spre­ken, horen in veel mindere mate tot die groep. Ik heb al een paar keer een Oekraïense dame ontmoet, die 70, 75 jaar is en alleen een Oekraïens dialect spreekt. Ik spreek helemaal geen Oekra­ïens of Rus­sisch en het is erg frustrerend om dicht bij iemand te zijn en begrip te hebben voor haar nogal onge­lukkige situatie -want je moet er toch niet aan denken om op die leeftijd in een vol­strekt vreemd land te moeten leven- terwijl ik haar zelfs geen woord van troost kan zeggen. On­danks mijn begrip, blijven we wezen­lijk vreemdeling en geen van beiden kunnen we daar iets aan doen. Maar in de Geest is dat anders. De liefde van de heili­ge Geest bete­kent niet dat twee mensen één worden, zoals in dat gedicht, en ook bete­kent het geen gezind­heid van zelfop­of­fe­ring. De liefde van de Geest betekent openheid voor ande­ren en zelfverwerke­lij­king. En in het Pink­sterver­haal gaat de open­heid voor de ander zover dat men zelfs de moeder­taal van anderen gaat spreken. De ver­schil­len tussen de volke­ren worden opgehe­ven, door­dat de leer­lingen open­staan voor de leden van al die volkeren, opdat ook zij de liefde van God zullen ervaren, de vrijheid in Christus. Ook zij zullen iets van de nieuwe he­mel en de nieuwe aarde proe­ven. De leer­lingen geven hun daar­toe de mogelijkheid, een daad van lief­de die het begin is van de kerk.

In het evangelie toont Jezus de wonden in zijn handen en zijn zijde. Hij laat zien dat Hij degene is die overleden was aan het kruis, waar Hij de Geest had overgegeven. Maar met Pasen ontving Hij de Geest terug en is Hij verre­zen, als eerste van de nieuwe schep­ping. Nu ontvangen ook de leer­lingen de Geest, opdat ook zij zullen verrijzen in die nieuwe schepping, waarin ze zo dicht bij elkaar staan dat ze elkaars zonden kunnen ver­ge­ven, vanuit begrip en liefde. Ook de dingen die fout zijn gelopen door frus­traties en wan­hoop, door onna­den­kend­heid en domheid, verdwijnen in Gods liefde en creë­ren geen afstand meer. Christus kan in ons wonen, ook als we er een puinhoop van hebben ge­maakt, zolang we berouw hebben en ons best doen. Daarom, liefhebbende God, verlaat ons niet en neem nooit uw Heili­ge Geest van ons weg.

Peter Commandeur