Overweging bij Jeremia 17: 5-8 en Lucas 6, 17: 20-26
Laatst sprak ik iemand die erover klaagde dat hij erg weinig geld had. Hij had een uitkering en zei dat die eigenlijk altijd al wel op was, een dag of 10, 12 nadat die binnen was gekomen. De rest van de maand had hij dan geen geld meer; hij moest altijd veel rekeningen betalen in die eerste 12 dagen. Ik vroeg wat hij dan elke maand betalen moest, “voor mij zijn dat vooral de huur en de energie,” zei ik nog. “Nou ja,” zei die, “mijn auto, bijvoorbeeld, de parkeerkosten.”
Vanmorgen hebben we zaligsprekingen gehoord, zoals die door de evangelist Lucas onder woorden zijn gebracht. Misschien zit in uw geheugen nog een andere vorm ervan, niet die van ‘zalig de armen’, maar ‘zalig de armen van geest’; niet ‘zalig de hongerigen’, maar ‘zalig degenen die hongeren naar gerechtigheid’. Dat zijn woorden van Jezus die Mattheus heeft overgeleverd. Maar bij Lucas is Jezus bekommerd om mensen die arm en hongerig zijn gewoon omdat ze geen geld hebben. Dat maakt die woorden heel praktisch, maar ook meer tijdsgebonden. Onze samenleving heeft andere armen dan die van Lucas. De arme in het voorbeeld van daarnet bijvoorbeeld had te veel uitgaven. Hij woonde boven een metrostation en ik had die auto er allang uitgegooid. Maar voor de armen in de samenleving van Lucas was dat anders. Dat waren vaak gehandicapten: lammen, blinden, kreupelen en meestal moesten ze bedelen om in leven te blijven. Dan kon het natuurlijk ook best gebeuren dat ze weinig kregen, zodat ze honger hadden. Ook de wenenden in het evangelie zijn zulke armen, die huilen vanwege hun pijn en alles wat ze missen. Daartegenover staan de rijken, over wie in het evangelie “wee” wordt gezegd, omdat zij degenen zijn die honger zullen hebben en zullen huilen. Maria zingt daar ook over in haar lofzang: “De rijken stuurt God heen met lege handen en hij verheft de geringen.” Die rijken zijn in het evangelie degenen die verzadigd zijn en geprezen worden en lachen en plezier hebben. Bij Jeremia zijn het degenen die vervloekt zijn omdat ze op mensen vertrouwen.” Want vervloekt mag je die rijken ook wel noemen, gezien de toekomst die ze wacht.
Maar we moeten goed zien waar het hier om gaat, en dat is niet geld, of plezier of verzadiging op zichzelf. We moeten die bedelende lammen en blinden voor ons zien, en dan de mensen die hen voorbijlopen, omdat ze net goed gegeten en gedronken hebben en nog lachend napraten met hun tafelgenoten. Tegen zulke mensen richt Jesus zich, omdat ze onverschillig staan tegenover die bedelaars, terwijl ze meer dan voldoende geld hebben. Net als Maria is Hij verontwaardigd omdat arme en gebrekkige mensen genegeerd worden of zelfs bespot door degenen die hen heel goed hadden kunnen helpen. En ze negeren die mensen, omdat ze ook God negeren. In de woorden van Jeremia hebben ze zich afgekeerd van de Heer en het gebod tot naasteliefde is een hoofdregel van de Heer: we moeten God liefhebben en onze naaste als onszelf.
De armen die Jezus op het oog had, waren mensen die zich juist wel op God hadden gericht. Degenen die uitgescholden en gehaat werden, waren aanhangers van Jezus; maar ook de armen, hongerigen en wenenden, hadden hun hoop op God gesteld. Daarom zal aan hen het Rijk Gods toebehoren. Dat is niet iets alleen voor na de dood. Volgens Jezus ook in het evangelie van Lucas is het al nu midden onder ons. Maar iemand die zich van God afkeert zal het niet zien. En dan is het voor de armen en degenen die pijn en verdriet hebben, gemakkelijker om open te staan voor het Rijk Gods dan voor de verzadigden, de rijken en de pleziermakers. Want nood, verdriet en soms zelfs angst laten zien van hoe weinig belang de dingen van deze wereld zijn, waar die rijken zo veel van hebben. Bezittingen leggen al te vaak beperkingen op en maken onvrij. In het geval van die auto in het voorbeeld van zojuist was dat heel duidelijk. Vorige week sprak ik met een “hoarder”. Dat is iemand die zijn woning vol heeft gezet met spullen. Soms kunnen ze niet meer douchen, omdat de douche vol staat, of niet meer koken, omdat het fornuis ook vol staat. Deze man werd geholpen door een nicht van hem, die bij hem schoonmaakte. Ze was er al maanden aan het schoonmaken. “Maar is het dan niet een keertje schoon?” vroeg ik hem; “vergeleken met jou besteed ik helemaal geen tijd aan schoonmaken.” “Maar bij jou is het ook helemaal leeg,” antwoordde hij. Hoarden is een psychische ziekte en daarmee iets extreems, maar extremen kunnen dingen laten zien, en hoarden laat zien dat bezittingen steeds dominanter worden als we er meer van hebben, tot wij de dingen niet meer bezitten, de dingen bezitten ons. Bezittingen vragen veel aandacht, al is dat maar maandenlang schoonmaken, en uiteindelijk komen ze ook tussen God en ons in te staan.
De “wee” uitroepen over de rijken en de verzadigden, de pleziermakers en degenen die veel geprezen worden zijn in lijn met het armoede-ideaal, zoals Franciscus van Assisi dat predikte. Wie veel bezit, verliest vrijheid en openheid. Hij verliest het contact met God. De rijken hoeven niks meer, ook God niet. Ze eten en drinken uitgebreid en zitten verzadigd op de bank, spelen met het internet, checken hun aandelen, wie zal het zeggen. En als ze geen aandacht meer hebben voor God, wordt het gemakkelijk om ook de pijn en het verdriet van de mensen om hen heen niet meer te zien. Het Rijk Gods zal aan de armen toebehoren, omdat zij daar wel oog voor hebben. Door de hulp die ook zij kunnen geven, creëren ze iets van dat Rijk Gods, dat tenslotte al nu midden onder ons is. Wie echt in nood zit of verdriet of pijn heeft, weet dat bezittingen en de zorgen daarover niet helpen. Echte, serieuze moeilijkheden kunnen al die zorgen om niets en overbodige gehechtheden wegbranden en ons voor God open doen staan. Onze ziel dorst naar de levende God, maar alle gemakken, sleur en drukte van het dagelijkse leven kunnen de ziel geleidelijk verstikken. Als we openstaan voor de levende God en onze ziel met Hem verzadigen, zijn we als de bomen bij Jeremia, die bij een rivier staan en met de wortels bij het water komen en groen blijven, wat er ook met ze gebeurt.
De zaligprijzingen zijn heel bekend, omdat ze opwekkend zijn. Ze maken vrolijk omdat er een hoop in wordt uitgedrukt die ruimte en mogelijkheden geeft: het kan! Met de komst van Christus begint een nieuwe tijd. Hij brengt een stroom van leven naar de dorstende wereld. Dwars door alle pijn en verdriet breekt een tijd van juichen door, van overvloed, van een verlossend lachen. In en achter onze werkelijkheid, is die overvloed, die vreugde van het Rijk Gods, die niet te stelpen is. En dat is niet irreëel of alleen maar in woorden. Op een bepaalde manier moeten we het alleen maar willen. Meer niet. Het evangelie is een blijde boodschap. En hoewel die blijdschap zeker bij de zaligprijzingen hoog gegrepen is en soms nauwelijks te geloven, schenken ze een hoop die al op deze aarde de hemel omsluit. Daarvoor kunnen we de Heer danken.
Peter Commandeur