Overweging bij Habakuk 1:2-3, 2:2-4; Lucas 17:5-10
Laatst liep ik langs de Kloveniersburgwal vlak bij mijn huis en ik kwam een voormalige cliënt tegen (ik heb een juridisch adviesbureau). Hij was aan het werk als toeristengids, maar schreeuwde evengoed naar mij dat zijn situatie erg verbeterd was. Vervolgens zei hij tegen de toeristen: “That’s my lawyer in a really big case.” Toen liep ik maar door; ik moest de trein halen en het leek me dat hij door moest gaan met z’n werk. Maar het gaf best een prettig gevoel zo’n lawyer te zijn in een really big case, die goed was afgelopen. Toch lijkt in het evangelie het omgekeerde te staan. Na gedane arbeid moet je geen dankbaarheid verwachten, maar zeggen: “we zijn maar gewone knechten. We hebben alleen maar onze plicht gedaan.” Dat is nederigheid, en nederigheid is een lastige deugd. Het woord klinkt hypocriet en ook wat gefrustreerd, alsof je jezelf te kort doet. Het is toch veel prettiger als iemand met waardering en dankbaarheid over je spreekt.
Franciscus van Assisi, wiens feestdag overmorgen wordt gevierd, heeft de laatste zin van het evangelie opgenomen in zijn Regel. Hij schrijft dat de broeders geen ruzie met elkaar of met anderen mogen maken, maar ze moeten ervoor zorgen om in zulke situaties deemoedig te antwoorden: “Ik ben maar een gewone knecht”. ‘Knecht’ heeft vaak een negatieve betekenis. Als je iemand knecht, neem je hem zijn vrijheid zelfs af. Maar Franciscus meende dat je je vrijwillig op een lagere plaats moest stellen omdat je dan gemakkelijker respect voor iemand kon hebben, en dus geen ruzie met hem zou maken. Mensen in nood kon je dan ook beter helpen. Nederigheid is een manier om jezelf tot naaste te maken, in een respectvolle nabijheid.
De ondeugd die tegenover de nederigheid staat, maakt dat duidelijker. Want dat is arrogantie, en we weten allemaal welk gedrag daarbij hoort. Om nog maar bij mijn vakgebied te blijven. Ik denk niet dat ik een beroepsgeheim verklap als ik zeg dat advocaten zich niet kenmerken door nederigheid. Ze kunnen knap arrogant zijn, soms zo erg dat ze niet meer kunnen ingaan op argumenten die ik in brieven of stukken naar voren heb gebracht, want dan doe je alsof de tegenpartij die aandacht waard zou zijn. Maar dat is natuurlijk dom, want je verliest de zaak. Nederigheid betekent openheid en bereidheid om naar anderen te luisteren. Arrogantie maakt eenzaam. Nederig is afgeleid van “neder”, laag: je staat met je voeten op de grond. Het is ook nuchterheid. Het bevrijdt van de verplichting om het centrum van de aandacht te zijn, omdat je tevreden kunt zijn met wie je zijn. Nederigheid is realisme, omdat je weet wie je bent en wat je kunt. Dat is pretentieloos en onbevangen. Je hoef je niet druk te maken. Het is eigenlijk best wel ontspannend om maar een gewone knecht te zijn. Dat maakt iemand ook een goede knecht, een goeie collega zouden wij zeggen, met wie je kunt samenwerken, die open is naar anderen.
Maar het kan natuurlijk ook wel wat vervelend en saai worden, als je alleen maar je plicht doet, en zelfs geen dankbaarheid ontvangt. En dan is het interessant dat de evangelist zulke knechten verbindt met de gelijkenis over de wandelende moerbeiboom. Bij ons groeien die bomen niet, maar wel rond de Middellandse zee. Ze kunnen heel oud worden, honderden jaren, en erg groot. Tien meter is normaal. En ze hebben lange wortels. Als een dergelijke boom z’n wortels uit de grond trekt om naar de zee te gaan en ze daar weer neerplant, moet dat er erg indrukwekkend uitzien, en als je zo’n boom dat kunt laten doen, dan doe je iets dat helemaal niet saai is. En het zijn juist de heel gewone knechten die dat kunnen doen, ook al is die knecht zo klein en machteloos als een mosterdzaadje, en dat zijn de kleinste zaadjes. Juist zo iemand kan tegen een moerbeiboom zeggen dat die uit wandelen moet gaan, en hij doet het. De deemoedige openheid naar anderen loopt uit op openheid naar God, en dus op het doen van zijn wil. En met Gods genade is er heel veel mogelijk juist als je in nederige dienstbaarheid je plichten aan het uitvoeren bent. En dat is geloof, de kracht van geloof, want eigenlijk geeft de knecht niet de opdracht, maar God, door dat geloof.
Een tijdje geleden vroeg een vriend van me waarom ik toch naar een kerk ging, want hoe kon je geloven in een goede God als er zoveel ellende op de wereld was, met al die vluchtelingen en die oorlogen. Dat lijkt op het begin van de profeet Habakuk: “waarom moet ik onrecht lijden en ziet God de ellende om mij heen alleen maar aan? Kan Hij daar niets aan doen? Ik heb dat vaker gehoord; voor veel mensen is de ellende op de wereld of wat ze zelf meemaken, de reden dat ze niet geloven in het bestaan van een goede God. Het antwoord dat Habakuk van God krijgt, heb ik maar niet tegen die vriend van me gezegd: “de rechtvaardige blijft leven door zijn trouw.” Hier wordt ’trouw aan God’ bedoeld, en voor ’trouw’ kan ook ‘geloof’ worden gelezen, of ‘vertrouwen’. Ongeacht wat er gebeurt aan ellende met ons en in de wereld, we moeten op God blijven vertrouwen en dat schenkt overleving. Dat is weer de kracht van het geloof, die dan niet leidt tot een wandelende moerbeiboom maar tot overleving.
De laatste zin van de lezing is eigenlijk geen antwoord op de vraag naar de reden voor de ellende op de wereld. Het zegt dat je door moet gaan met geloven en dus die vraag helemaal niet moet stellen. Het ook wel arrogant om aan God te vragen waarom Hij niets deed toen je onrecht en verdriet moest doorstaan. Waarom liet God dat toe? Maar toch zijn er wel echte antwoorden. Het is een oude opvatting van de kerk dat ook God deemoedig is. Daarom heeft Hij zijn almacht afgelegd en is mens geworden en zelfs als een misdadiger gestorven. En in die deemoed heeft God eerbied voor de kleinen, voor ons, voor onze vrijheid. Hij dwingt ons niet tot zijn liefde; Hij neemt een houding van respect aan. Het is Gods deemoed waardoor wij vrij zijn en het is onze deemoed die zijn wil laat geschieden. Dan zullen we overleven in Habakuks woorden, maar we delen ook in Gods liefde, in zijn tederheid, en in zijn vreugde en zelfs in zijn macht, want de moerbeiboom laten we wandelen. Voor Franciscus was vreugdevolle armoede een strijdkreet, en die armoede was erg verwant met nederigheid. Zulke armoede maakt vrij.
De vraag van de leerlingen: “Geef ons meer geloof”, is helemaal begrijpelijk. Het vertrouwen op God verleent kracht in moeilijke omstandigheden en het schenkt hoop en vreugde. Ondanks alle ellende die we zelf moeten meemaken of die we zien op de televisie en het internet, ontvangen we hoop op goddelijke vrijheid en vreugde, als we Gods wil herkennen in de mensen om ons heen en zelfs in de dieren, weer volgens Franciscus, of bv. in een moerbeiboom, of gewoon in een iep, die staat te fonkelen in het gouden licht van de herfst. Schenk ons meer geloof, Heer, zodat we ervaren hoe uw wil op deze wereld wordt uitgedrukt en onszelf daarin kunnen laten gaan, met vreugde.
Peter Commandeur