Zevende zondag van Pasen, tussen Hemelvaart en Pinksteren
Overweging bij Handelingen 1:12-14, 1 Petrus 4:13-16 en Johannes 17: 1-11a
In de voorbeden is een tijd lang gebeden voor mevr. Commandeur-Mooij, ook in de Gerardus Majellakerk. Dat was mijn moeder. Ze is op 2 februari overleden. De laatste twee en half jaar van haar leven was ze in een verpleeghuis. Ze zat altijd in een rolstoel; het lopen ging niet meer. Maar ze kon het goed vinden met de andere bewoners. Een tijdlang bv. vonden de verpleegkundigen dat ze met een riem om haar middel aan de leuning van de rolstoel vast gemaakt moest worden om te voorkomen dat ze zou opstaan en dan zou komen te vallen. Maar moeder wilde dat natuurlijk niet en ze wist een medebewoner zover te krijgen dat hij voor haar de riem doorsneed. Dat was mijn moeder. Ze is niet gevallen.
In het evangelie hebben we het zogenaamde hogepriesterlijke gebed van Jezus gehoord. Jezus is hogepriester omdat Hij in de liturgie eigenlijk degene is die bidt, terwijl de kerk zich daarbij aansluit. Daarom eindigen de officiële liturgische gebeden met “Dat vragen wij door Christus, uw Zoon, onze Heer.” Jezus zegt het gebed op de vooravond van zijn sterven in de zaal van het laatste avondmaal en het wordt vandaag gelezen, tussen Hemelvaart en Pinksteren, omdat het gebed gaat over de verheerlijking van Jezus en daarvan is zijn hemelvaart een belangrijke uitdrukking. Pinksteren is het feest van de Geest, en de Geest is de goddelijke liefde tussen de Vader en de Zoon en Jezus’ gebed gaat over de band tussen de Vader en de Zoon. De eerste zin is: “Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke.” Dat klinkt misschien als een wederzijdse lofprijzing, maar Jezus zegt dit op de avond voor Goede Vrijdag, dus vlak voor de Kruisweg. Het was niet alleen de Hemelvaart waardoor Jezus werd verheerlijkt maar ook de Kruisweg. Hij wilde één zijn met de mensen ook in hun lijden en vertwijfeling, omdat hij hen lief had. Door lief te hebben komen we dichtbij degene die we liefhebben en op een bepaalde manier worden we zelfs één met die persoon. Meestal is dat natuurlijk alleen maar mooi. Ik heb er nog een kort gedichtje over: “Ik ben niet mijzelf; jij bent niet jouzelf; oh zekerheid bezeten. Want ik ben jou en mij, jij mij en jou; oh weten. Zeg dan als meest volmaakte, oh schone van Chotaän, of jij misschien meer mij of ik meer jou mag heten.” Maar als je van iemand houdt met wie het slecht gaat, wordt de liefde daardoor pijnlijk en dat kennen we natuurlijk ook allemaal wel. Mijn moeder bv. ging geestelijk achteruit en wilde vaak naar huis, en dan bedoelde ze het huis van haar ouders. Als je dan wegging leek het soms of je meisje van een jaar of 10 alleen achterliet. Dat is pijnlijk. En zo leed ook Jezus mee met de pijn van de mensen, uit liefde voor hen, en daar ging Hij erg ver in; dat was de Kruisweg. Die liet zijn heel grote liefde zien en daarom werd Hij daardoor verheerlijkt. En ook zulke liefde, die een mee-lijden impliceert komt van twee kanten. Dat beschrijft Petrus in zijn brief. Als wij moeten lijden vanwege onze liefde voor Jezus, worden we ook in zijn lijden één met Hem, en volgens Petrus verdienen we dan lof en eer. Of, in zijn lastige woorden: dan rust de geest der heerlijkheid op ons.
Maar uiteindelijk zullen we delen in Jezus’ verrijzenis, in zijn heerlijkheid. Temidden van onze angsten en zorgen, onze pijn en verdriet, temidden van het lijden van de wereld, kunnen we vertrouwen op de kracht van Gods liefde, die dat allemaal zal overwinnen. Ook ons lijden loopt uit op de verrijzenis, omdat God ons liefheeft en bij zich wil hebben. In de liefde is de dood iets wat niet past, iets wat er niet had mogen zijn. Het “eeuwig leven” komt niet na de dood, maar het is het leven zelf. Dat leven wordt in de tijd geleefd en in de eeuwigheid, omdat het door de dood niet wordt aangetast: “Wie in mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven,” staat ook in het evangelie van Johannes. In zijn gebed zegt Jezus dat het eeuwig leven het kennen is van God. Dat kan Hij zeggen omdat kennis verwant is met liefde: “Hoe meer je liefhebt, hoe meer je kent,” aldus Augustinus; of ook: “alleen wie liefheeft, ziet de waarheid.”
Mensen kan je pas goed kennen, als je om ze geeft. Dat mijn moeder iemand had gevonden om de riem los te maken, bracht haar ineens weer terug, als de misschien wat eigenwijze maar zeker ook oplossingsgerichte vrouw, die ik kende of, anders gezegd, van wie ik hield. Tussen God en ons geldt dat ook. Het eeuwig leven, dat het kennen is van God, doen we in een relatie. Daarom bidt Jezus voor zichzelf, voor de apostelen en voor allen die door hun woord in Hem geloven, dus eigenlijk voor de kerk van alle tijden. Hen allemaal wijdt Hij toe aan God. Voor degenen die niet in Hem geloven bidt Hij niet omdat zijn gebed is gebaseerd op wederzijdse liefde, op een relatie. En dat moeten we natuurlijk breed zien. Je kunt als kerk best bidden voor overledenen die je niet kent, zoals bv. in deze kerk voor mijn moeder, omdat ook onbekende overledenen voor wie wordt gevraagd dat wij voor ze bidden, bij de kerk horen. Ze hadden een relatie met Christus en met God en we bidden dat ze die nog steeds hebben, in de eeuwige heerlijkheid. Het zijn in de eerste plaats liefde, genegenheid, die de dood overleven, de liefde voor God natuurlijk, en daarin ook onze, laat ik zeggen, betrokkenheid bij anderen die in Christus en God geloven, en natuurlijk ook onze genegenheid en liefde voor de mensen om ons heen en die van hun voor ons.
In de eerste lezing wordt gebeden, volhardend zelfs. De leerlingen, de vrouwen en Maria, weten niet goed wat ze moeten doen, nu Christus naar de hemel is gegaan en de Geest nog niet is gekomen. Het is goed om in onzekerheid te bidden. Het gebed is een gesprek met God, een wijze om liefde voor God uit te drukken. Het gaat er niet om dat we God op de hoogte brengen van wat we zouden willen of nodig hebben -onze Vader in de hemel weet wel wat we nodig hebben-, maar we moeten ons voor God zichtbaar maken in onze onzekerheid, onze verlangens, behoeftes en angsten, en ook in wie we liefhebben. Dat is weer de relatie met God. En het is goed om dat met anderen te doen. Gezamenlijk drukken de mensen in de eerste lezing hun onzekerheid en vertrouwen uit. En dat schept een band. Met Pinksteren begint door de Heilige Geest de kerk, maar een band was er al daarvoor. In de kerk zijn we met elkaar verbonden, en dan gaat het er niet zozeer om of je bij de RK-Kerk geregistreerd staat, maar of je God liefhebt, en je verbonden voelt met de anderen die dat doen. Dan woont Christus in ons. De liefde voor God, de liefde van God en de betrokkenheid op elkaar, maakt gemeenschap mogelijk. We zien iets van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waar iedereen in de ander zal zijn, in vrijheid en genegenheid. Dan behoren we toe aan God, in Jezus’ woorden. En als dat misschien wat benauwend kan klinken, moet ik weer Augustinus citeren: heb lief en doe wat je wilt. Zolang we God liefhebben, kunnen we doen wat we willen.
Moge dan de Heer ons geloof schenken in zijn aanwezigheid en betrokkenheid bij ons, moge Hij ons liefde schenken voor Hem en voor de mensen om ons heen en moge Hij hoop geven op een blijvend leven in zijn liefde, in zijn heerlijkheid.
Peter Commandeur