2023 Preek zondag 25 juni Anna-Bonifatiuskerk

Lezingen Jer. 20, 10-13 en Mt. 10, 26-33

De lezingen gaan over angst. In de eerste lezing wordt Jeremia door de mensen “Ontzetting overal” genoemd, omdat hij verkon­digt dat er overal rampen zullen gebeuren. De mensen geloven dat niet en gaan dan Jere­mia bedreigen, zodat die ook daarvoor bang kan zijn. En in het evangelie worden de leerlingen be­dreigd door mensen die hen niet geloven en willen vervol­gen. Zowel voor Jeremia als de leerlingen is het sterkste middel tegen hun angst en hun zorgen het feit dat God hen liefheeft en zal helpen.

Jer. 20, 10-13

Jeremia sprak: “Ik hoor velen fluisteren: Daar heb je ‘Ontzet­ting-overal’. Breng hem aan. Ja, we brengen hem aan. Al mijn vrienden willen niets liever dan mij ten val brengen. Ze zeg­gen: Misschien laat hij zich misleiden; dan overmeesteren we hem en kunnen we ons op hem wreken. De Heer is bij mij als een machtig strijder. Mijn achtervol­gers vallen neer, ze zullen niet overwinnen. Ze worden diep beschaamd, nooit bereiken ze iets. Hun schande duurt eeuwig, ze wordt nooit vergeten!

“Heer van de hemelse machten, die alles rechtvaardig onder­zoekt, die hart en nieren doorgrondt, laat mij zien hoe Gij U op hen wreekt. Ik heb immers mijn zaak in uw handen ge­legd. Zingt een lied, een loflied voor de Heer, want Hij heeft het leven van de arme uit de macht van de boosdoeners gered.”

Mt. 10, 26-33

In die tijd zei Jezus tot zijn apostelen: “Weest niet bang voor de mensen. Niets is bedekt of het zal onthuld, niets verborgen of het zal bekend worden. Wat Ik u zeg in het duis­ter, spreekt dat uit in het licht, en wat ge u in het oor hoort fluisteren, verkondigt dat van de daken. Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel; vreest veeleer Hem, die én ziel én lichaam in het verderf kan storten in de hel. Verkoopt men niet twee mussen voor een stuiver? En toch zal buiten de wil van uw Vader niet één mus op de grond vallen. Bij u echter is zelfs iedere haar van uw hoofd geteld. Weest dus niet bevreesd; gij zijt toch meer waard dan een zwerm mussen. Ieder die Mij bij de mensen be­lijdt, zal ook Ik als de mijne erkennen bij mijn Vader, die in de hemel is. Maar ieder die Mij zal verloochenen tegenover de mensen, zal ook Ik verloochenen tegenover mijn Vader die in de hemel is.”

Overweging

Een jaar of tien, vijftien geleden was ik een keer in Antwer­pen. Ik kwam daar een mooie kerk tegen, waarvan de toren be­klommen kon worden. Aan de binnenkant klom ik over een trap omhoog en daarna kon je naar buiten. Er was een klein tegelpad rond de toren met een hek eromheen, zodat je een mooi uit­zicht had. Nou heb ik wel hoogte­vrees, maar niet zo erg en ik dacht dat het wel zou gaan. Maar het ging niet. Ik kwam op dat pad en durfde alleen maar verstijfd tegen de toren te blijven staan. Er kwamen ouders met twee kinde­ren voor­bij. De kinderen waren gezel­lig met elkaar aan het spelen op dat paadje. Ik weet nog dat ik toen tegen mezelf zei: stel je nou niet aan. Het is helemaal niet gevaar­lijk. Die ouders zouden die kinde­ren daar niet la­ten spelen als dat wel zo was. Maar het hielp niet. Ik ben maar weer naar beneden gegaan. Dat ging gelukkig wel.

In de lezingen vandaag is ook sprake van angst en zelfs van ontzet­ting. De profeet Jeremia had de val van Jeru­sa­lem voor­speld en de ballingschap van het volk, omdat ze afgoden aan­ba­den en dat niet wilden veranderen. Nu was zijn bijnaam gewor­den: `Ontzet­ting overal’; de mensen geloofden hem niet en von­den dat hij ze al­leen maar bang maakte. Dat namen ze hem kwa­lijk en in die tijd bete­kende dat dat ze best wel konden pro­beren om hem gevangen te laten nemen of een af­ran­se­ling te ge­ven. In het evange­lie zijn de leerlin­gen bang. Zij moeten het evangelie gaan ver­kondigen en de dingen onthul­len die toen nog verborgen waren, maar ook hun bood­schap zou door de mensen niet aanvaard wor­den. Al snel zou­den er vervol­gin­gen beginnen en het marte­laar­schap voor de leer­lingen. Die hadden goede re­denen om bang te zijn. Dat is heel anders dan ik in die kerk­toren.

Het is eigenlijk een vreemd begrip: angst. Er zijn mensen die bang zijn voor spinnen of muizen en dat is weinig logisch, want die dieren zijn niet gevaarlijk. Ik zat met die hoogte­vrees en laatst sprak ik met iemand die in mijn buurt woont, die erg bang was voor de klimaatverandering en voor uitbrei­ding van de oorlog tussen Rusland en de Oekraïne. Ze meende ook dat allerlei rijke mensen en organisa­ties steeds meer macht kregen en verbete­rin­gen tegenhielden. Ze sliep er erg slecht van, zei ze, maar ze kon er natuurlijk niets aan doen. De angst van de leer­lin­gen is heel begrij­pelijk, die hoogte­vrees van mij zeker niet en of de angsten van die buurtbewoner terecht waren, hangt af van de eigen opvattin­gen. Maar ook be­grij­pe­lijke angst is eigenlijk zo weinig handig of nut­tig als hoog­tevrees. Als het je erg bezig gaat hou­den, ga je er op z’n hoogst slecht door slapen en je onge­lukkig voe­len, maar iets nuttigs doe je er niet mee. In het evangelie zegt Jezus dan ook drie keer dat de leer­lingen niet bang moeten zijn. Hij zegt één keer dat ze wel bang moeten zijn, en wel voor degene die zowel het lichaam als de ziel kan doden. Daar bedoelt Hij God mee. Voor de mensen hoeven ze niet bang te zijn, want die kunnen al­leen maar het lichaam doden. Voor God zou je dan wel bang moeten zijn, want die kan ook de ziel doden. Maar dat hoeft ook niet zegt Jesus, want God houdt van ons en daarom zal Hij dat niet doen. Zelfs de mussen, die toen door arme mensen werden gegeten omdat ze zo goedkoop waren, leven in Gods aan­dacht en zorg. Dus wij doen dat zeker. En dat is de tweede reden om niet bang te zijn: God zal ons helpen. Dat is de reden dat Jesaja niet bang was, hoewel hij er reden genoeg voor had. Hij zegt dat God met hem is als een machtig strij­der. Dat klinkt haast als­of God een hemel­se Super­man is. Maar zo werkt het ook weer niet. God heeft te veel respect voor wat wij en anderen willen en doen om zelf zo actief in te grij­pen. Jezus zegt dan ook tegen de leer­lingen dat het li­chaam gedood kan worden; God ver­hin­dert dat niet, maar even­goed hoeven zij, en ook wij, niet be­vreesd te zijn, omdat de Vader ons lief­heeft en iedere haar op ons hoofd heeft ge­teld. Als we God belij­den en erken­nen en lief­heb­ben, dan zal Jezus ons tegen­over God als de zijnen erken­nen; zo staat het in het evange­lie. Dat bete­kent dat we een soort relatie met Jezus hebben, en met God. We zijn de zijnen.

En hoe doen we dat? Dat is een belangrijke vraag. In woorden van Augus­tinus is God inti­mior me ipso; dich­ter bij me dan ik bij mezelf ben. God komt van bin­nenuit, uit ons diep­ste inner­lijk. En dan is er het respect van God voor onze broos­heid. Omdat wij in de tijd leven, doet God dat ook in de intimi­teit van ons lichame­lijk zijn. Hij handelt wel maar niet als een superman. Het leven kan best moeilijk zijn en dan moeten we geduld hebben en vertrouwen en on­ze vreug­de niet laten be­der­ven. Ge­duld is ook nede­rig­heid en moed, het omge­keerde van ang­stig zijn. Door zul­ke deug­den kunnen we blijven hopen, ook al hebben we veel zor­gen, of misschien zijn we 80 en onze ge­zondheid wordt steeds minder en gees­telijk gaan we achter­uit. Maar ook dan kunnen we bv. bid­den: “Kom tot mij, tot mijn hart dat trilt als lover / vaag weg de angst en al z’n voorge­tover. / Ik zeg, ik zeg U, ik weersta niet meer/ Oh God, laat mij niet aan mijzelf over.

Dat is ook een probleem van angst, dat voorgetover, onware i­deeën, zoals ik op die toren, dat het gevaarlijk zou zijn. Die lei­den ons bovendien af van God. Ook daarom zegt Jesus dat we niet bang moeten zijn. Om een relatie met God te kunnen heb­ben, moeten we aan Hem denken, ook in stress en angst; we moe­ten God er­bij hou­den, een soort ge­richt­heid op Hem heb­ben, zo­dat Hij een stille aan­we­zig­heid in ons denken wordt, en leeft in ons leven. Ook als alles fout lijkt te lopen en het begrij­pelijk is dat we bang zijn, is er die God die ons lief­heeft en bij­staat en op wie we gericht kunnen zijn; er is altijd meer dan zorgen en angsten. En als we dingen doen die God ook wil, is dat sti­mu­le­rend en vreug­de­vol en het geeft een openheid voor de men­sen om ons heen. Angst isoleert. Men­sen die bang zijn, denken dat ze alleen zijn. Ook een ge­meen­schap is een middel tegen angst.

Gods vreugde wordt voel­baar als we onze liefde voor Hem erva­ren. In bv. het Zonne­lied van Franciscus, dat we als slotlied zullen zingen, wordt die liefde uitgedrukt in de bewondering voor alle mooie en liefde­volle dingen die God om ons heen heeft geschapen, zoals broe­der zon en zuster water en zelfs zuster Dood. Want ook zij zal ons alleen maar dichter bij God bren­gen. Als we dat met over­tui­ging zin­gen, kunnen we iets van de vreugde van Francis­cus voelen. En ook omge­keerd, als er veel fout gaat, mis­schien mede door ons, is er toch een God, die de haren op ons hoofd heeft ge­teld en verheugd is over onze aandacht voor Hem. Uit angst en span­nin­gen kan God een bevrij­ding zijn, een vreugde­volle be­vrij­ding. Soms is het of je je arm maar hoeft uit te strek­ken, en je kunt God aanra­ken. Zo dicht­bij is Hij en Hij helpt. Net als iedereen wil God bij degenen zijn die Hij lief­heeft. Moge dat onze zorgen ver­lich­ten en onze hoop levend hou­den en bran­dend: de Heer is nabij.

Peter Commandeur