2023 Preek zondag 26 november Anna-Bonifatiuskerk

Ez. 34, 11-12. 15-17

Zo spreekt God de Heer: “Ik zoek mijn kudde op en bezoek mijn eigen schapen. Zoals een herder omziet naar zijn kudde, en zich onder zijn schapen begeeft wanneer ze verstrooid zijn,

zo zal Ik omzien naar mijn schapen en ze in veiligheid bren­gen, hoe ver ze ook afgedwaald zijn ten gevolge van mist en nevel. Ik zal mijn schapen weiden, Ik zelf zal ze laten rus­ten,” spreekt God de Heer. “Het vermiste schaap ga ik zoeken,

het verdwaalde breng ik terug, het gewonde verbind ik, het zieke geef ik weer kracht en het gezonde en sterke blijf ik verzorgen. Ik zal ze laten weiden zoals het behoort. En gij, mijn schapen”, zo spreekt God de Heer, “ik zal recht doen aan het ene dier tegenover het andere, tegenover ram en bok.”

Mattheus 25, 31-46

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Wanneer de Mensen­zoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie. Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en geiten. De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rech­terhand, maar de geiten aan zijn linker. Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: “Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld. Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven; ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgeno­men; ik was naakt en gij hebt mij gekleed; ik was ziek en gij hebt mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij hebt mij bezocht.” Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeg­gen: “Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U ge­kleed? En wanneer zagen wij U ziek of in de gevan­genis en zijn U komen bezoe­ken?” De Koning zal hun ten antwoord geven: “Voor­waar Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer gering­sten van mijn broe­ders, hebt gij voor Mij gedaan.”

En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: “Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet opgeno­men, naakt en hebt Mij niet gekleed. Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken.” Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen: “Heer, wanneer hebben wij U hon­ge­rig gezien of dorstig of als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor U gezorgd?” Daarop zal Hij hun antwoorden: “Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven.””

Overweging

Als ik naar de kerk wandel, ga ik altijd door het Oosterpark en daar zijn tamelijk veel bedelaars. Ik heb meestal alleen geld bij me voor de collecte, maar al een paar keer heb ik dat maar aan zo’n bedelaar gegeven. In het evange­lie van van­daag, wordt gezegd dat Christus aanwe­zig is in iedere mens die ons om hulp vraagt, dus ook bv. in die bede­laars. Dan geef je die euro’s dus eigenlijk aan Chris­tus. Van Augus­tinus komt dan de mooie obser­vatie dat degene die aan naasten­liefde doet, die naaste vaak slecht kent, zoals ik natuurlijk ook zo’n bede­laar. Dan kan de naaste die liefde eigen­lijk ook niet teweeg­brengen en moet die wel van God ko­men. Zo kan God zelf daarin ontwaard worden, of Chris­tus in het evan­ge­lie van van­daag. “Om­hels de liefde die God is, en omhels God in lief­de,” zegt Augusti­nus dan.

In de lezing wordt de naastenliefde betrokken op het laatste oordeel. Dat oordeel kan het beste begrepen worden door het verbin­den met alles wat er niet goed is op onze wereld. We weten allemaal dat er een hoop mis is met oorlogen, geweld en bv. mi­lieu­proble­men. Er is veel dom­heid, bedrog en vernie­ling. Zelfs in ons eigen inner­lijk is er veel ondui­de­lijk en onze liefde is vaak genoeg on­toerei­kend. En ook om ons heen gaat er veel niet goed, zoals nu bv. dat de Anna­bon moet sluiten. Ve­len van ons komen hier al tien­tallen jaren en zijn gehecht aan de kerk, aan het gebouw. Als dat niet meer mogelijk is, geeft dat een gevoel van leeg­­te, van ver­driet. En na­tuur­lijk is ook de oorzaak ervan pijn­lijk, dat er tegen­woor­dig zo weinig men­sen naar de kerk komen, en vooral veel te weinig jongeren. En dat is in de hele Wes­terse wereld het ge­val. Ook onze colle­ga’s, vrienden, kinde­ren, kleinkinde­ren, ze gaan niet meer naar de kerk. Er zijn dingen niet in orde in ons le­ven en in onze wereld en dat is op verschil­lende manieren altijd al het geval ge­weest. Daarom zal na dit aardse leven alles wor­den recht­gezet en tot ver­vulling gebracht. Dan zal het al­les ver­hel­derende licht van God komen, en dat is het laat­ste oordeel. Het be­lang­rijk­ste wat daarin zal op­lich­ten is de lief­de voor Chris­tus en dat wordt be­schreven in het evan­gelie van van­daag.

Maar het evan­gelie is wel nogal tijdgebon­den en ook plaats­ge­bon­den, zoals de schei­ding van geiten en scha­pen. In Pa­le­stina was het nor­maal om kuddes te hebben van niet alleen schapen maar ook gei­ten. ’s Avonds scheidde de herder ze, omdat de nach­ten daar koud zijn en gei­ten heb­ben een warmere plek no­­­dig om te over­nachten dan scha­pen. Die hebben een dikke vacht. Ze waren ook een stuk duur­der dan geiten, en wor­den waarschijn­lijk om die reden als de beteren gezien met wie het goed af­loopt. En dan dat eeuwig vuur. Vol­gens de Kate­chis­mus van de Katho­lieke Kerk is de hel de toe­stand waarin men zich heeft uit­ge­sloten van de ge­meen­schap met God; de straf is niet het vuur maar het van God ge­scheiden zijn. Als we God en Chris­tus liefhebben, ster­ven we met Chris­tus en zullen we le­ven met Hem. Maar wie Chris­tus niet lief­heeft, zal na de dood niet in zijn liefde zijn, of tenmin­ste niet meteen. Dat is voor zo iemand vermoe­delijk ook geen ramp, omdat die toch niet van Christus houdt. Al­leen voor de­ge­ne die lief­heeft, is het erg van de gelief­de geschei­den te zijn. Vol­gens de Kate­chis­mus zijn het dan ook de mensen zelf die kiezen voor de hemel of niet: “De dood provo­ceert tot vrij­heid”. Christus is de koning die rechtspreekt, maar pas nadat wij al dan niet voor Hem hebben gekozen. Als we voor God kie­zen, kunnen we leven in het ver­trou­wen dat Hij ook ons lief­heeft met een liefde die reikt tot over de dood; wie door Hem wordt liefgehad, zal Hij niet verlo­ren la­ten gaan, zoals de scha­pen in het evange­lie.

Over de liefde van God gaat de eerste lezing, en ook de ant­woordpsalm, psalm 23. God zal ons zoeken als we in mist en ne­vel verdwaald zijn, en Hij zal ons verzorgen met wat we nodig heb­ben. De Heer is onze herder, zodat we niets te kort komen. Het zijn heel mooie beelden. Ik denk dat psalm 23 de be­kendste psalm is. Ook in tijden van eenzaam­heid en ver­driet, of in die van angst en rade­loosheid, kunnen wij en de hele schepping God lief­heb­ben en ver­trou­wen en Hij zal ons verzorgen en beter ma­ken. De tweede lezing is daarop eigen­lijk een aanvulling. Gods liefde is niet alleen direct op ons ge­richt, zoals die van de herder voor zijn schapen, maar ook in­direct, door middel van naas­ten­liefde. Als wij die uit­oe­fenen of ont­vangen, kunnen we de liefde van Christus voelen door de mensen die we helpen.

En dan de ‘Koning van het Heelal’. Op Palm­pasen wordt Chris­tus als koning der Joden bespot en op Goede Vrijdag zal op zijn kruis in drie talen het bordje han­gen ‘Koning der Joden’. Er is een ver­band tussen het kruis en de heer­lijk­heid, tussen Christus’ lij­den en zijn koningschap. Ondanks de ellende van de Kruisweg, of, om nog maar iets te noemen, on­danks alle ker­ken die dicht moeten, is daar die God, die onze liefdevolle herder is. En zijn liefde is zo groot dat Hij dat alles zal overwinnen. Ook degenen die God niet lief­hebben, omdat ze Hem nooit hebben leren kennen, worden door God liefge­had. Ook als we aan zulke armen iets ge­ven, geven we aan Chris­tus, die ook in hen leeft. Gods lief­de overbrugt zelfs de onver­schil­lig­heid; Hij is dan ook koning van het heelal.

En dat Ko­nink­rijk is anders dan de koninkrijken van deze we­reld. De maat­staf ervan is de liefde, de toe­wij­ding, de inzet voor de behoef­tigen naar lichaam en ziel, en dat zijn niet macht en heer­lijkheid, of bv. grote kerken. Dat Konink­rijk hangt ook niet alleen van God af maar ook van ons. Wij moeten de wil van onze Koning in het eigen leven inzet­ten. En dan komt zijn Ko­nink­rijk dich­terbij. Daarom is dat niet alleen iets voor na de dood. Er zijn veel uit­spra­ken in de evangeliën dat het Rijk Gods er nu al is. In het evange­lie van Lucas zegt Jezus bv. dat je niet kunt zien wanneer het Rijk Gods zal ko­men; je kunt niet zeg­gen: “Kijk hier is het,” of “daar is het”, want het Rijk Gods is midden onder ons.” Het komt dicht­bij als we ons inzetten voor God en de naaste.

Maar het is natuurlijk moeilijk zo’n uitspraak te ver­binden met bv. het verdriet van velen van ons over het ver­dwij­nen van de Anna­bon. Waar is dan het Rijk Gods? Zo kan ook Augus­tinus wel schrijven “om­hels de liefde die God is,” maar ik heb nooit zo­veel ge­voeld als ik euro’s aan een bede­laar gaf. Evengoed is er dan wel de liefde van God en die zal onze onmacht om die te voelen of om iets van het Rijk Gods te zien, over­winnen. Gods liefde kunnen we in concrete daden­ uit­drukken, van naaste­nlief­de maar ook van vriend­schap of bv. vrijwil­li­gerswerk in de pa­ro­chie. God is de Ko­ning van het heelal, de rechter van het laatste oor­deel, omdat zijn liefde al het lij­den en gemis zal overwinnen. En de groot­te van het lijden van onze wereld met alle oorlogen, pijn en verdriet drukt dan al­leen nog maar uit hoe groot die liefde van God is.

Mo­gen wij dan, Heer, ook in alle gebrokenheid iets van uw Ko­ninkrijk en uw liefde erva­ren, zodat wij en de mensen om ons heen bij U thuis kunnen zijn.

Peter Commandeur