2023 Preek zondag 6 augustus Anna-Bonifatiuskerk

2 Petrus 1, 16-19; Mattheus 17: 1-9

Overweging

Al weer een heel aantal jaar geleden ben ik een keer op vakan­tie in Israel geweest. Toen heb ik de berg Tabor beklommen, omdat dat in de traditie de berg is waarop de gedaanteverande­ring van Jesus heeft plaatsgevonden. Het is een hoge berg mid­den in vlak land. Hij valt goed op. Een fat­soenlijke weg om de berg op te gaan kon ik niet vinden; ik ging langs een tame­lijk moeizaam voetpad. Ik kwam ook niet bij de top, omdat het pad daar erg steil omhoog ging. Toen ging ik maar weer naar be­ne­den, een stuk sneller dan omhoog. Ik had wat ba­gage mee in een tas, die nogal heen en weer zwaaide tij­dens die snelle afda­ling. Op een gegeven mo­ment vloog m’n water­­fles er­uit. Toen controleerde ik of de rest er nog wel in zat, en de giro­pas bleek te missen. Ik had weinig contant geld bij me, dus dat was een groot probleem. Ik liep maar terug om­hoog om hem te zoe­ken, maar er groeiden planten op en naast dat wan­del­pad. Dus dat pasje kon best hele­maal weg zijn. Maar al 8m hoger­op zag ik op een steen een blauw pasje liggen te schitte­ren in de zon. Ik weet nog dat ik dacht: God is met de dommen.

Zojuist hebben we gehoord over een heel andere gebeurtenis op die berg: de gedaanteverandering van Jesus: zijn ge­laat be­gon te stra­len, zijn kleed werd glan­zend en Mozes en Elia versche­nen. Deze worden genoemd omdat ze allebei in le­ven­de lij­ve in de hemel zijn opge­nomen en getuigen zouden zijn van de komst van de Messias. En net als bij de doop van Jesus klonk er een stem uit een wolk, die zei: “Dit is mijn zoon, de welbe­minde, in wie ik mijn beha­gen heb ge­steld”. Dit wordt de ver­heer­lij­king van Jesus ge­noemd. Petrus schrijft dat het woord van de profeten hierdoor nog meer gezag voor hem had gekregen. Dat zegt hij om­dat die verheerlijking aangeeft dat Jesus hun woor­den zal ver­vullen. Hij zal Israel èn de rest van de mens­heid verlos­sen, uit dit leven in de tijd, om eeuwig te le­ven met God. De ver­heerlij­king van Jesus heeft daarom ook op ons be­trek­king. Ook ons li­chaam zal verrij­zen en stra­len mis­schien, maar in ieder geval deel­heb­ben aan het le­ven met God, zo­als ook Mozes en Elia op die Tabor waren. En dat is niet alleen na de dood. Al nu kunnen we er iets van proe­ven. Het Rijk Gods, de nieuwe schep­ping, als God alles in allen zal zijn, staat niet in een ster­ke tegen­stel­ling met het leven dat wij hier en nu kennen.

Het be­gin van de nieuwe schep­ping ligt in de relatie die we met Chris­tus hebben. Als we God belij­den, erken­nen en lief­heb­ben, dan zal Hij ons de zijnen noemen en hebben we een relatie met Hem en met Chris­tus. Maar nu gaat het over de ver­heerlijk­te Chris­tus, en die lijkt veel verder van ons weg te staan. Wie zijn wij ten­slot­te, onze wereld kent veel ongeluk en voor ons is het al te vaak een hoop, laat ik zeg­gen, gedoe. Ik raakte op die Tabor tenslotte bijna een giropas kwijt. Dat is heel wat anders dan een ver­heerlij­king, maar een relatie heb je het ge­mak­ke­lijkst met men­sen die een beetje op je lijken. Hoe doe je dat met een ver­heer­lijkte persoon?

Laatst las ik een stuk van iemand die meende dat het kinder­lijk was om in een God te gelo­ven met wie je dan ook nog kon spreken. Dat leek volgens hem op een kind dat zich eenzaam voelde en daarom maar een denk­beel­dig vriend­je had verzon­nen. Vol­wasse­nen zouden daar toch over­heen ge­groeid moeten zijn. En eigenlijk is het evange­lie van van­daag een ant­woord op zo’n ver­wijt. Jesus is hier niet al­leen geen denkbeel­dig vrien­d­je, Hij is ook geen gewoon vriend­je. Hij is iemand voor wie de doden leven en voor wie de na­tuur­wet­ten niet van kracht zijn, zodat zijn kleding en ge­zicht kunnen stra­len. Maar ook als iemand erg verschil­lend van je is, kan je een relatie met die persoon hebben, maar je moet bereid zijn een beetje te ver­anderen in zijn rich­ting. Dat vraagt inspanning, maar het kan. God heeft het ook gedaan. Hij is zelfs mens gewor­den uit lief­de voor ons. Dus dan is de vraag: hoe worden wij een beet­je Chris­tus? Het antwoord daarop is eigenlijk niet zo moei­lijk. Net als in gewone relatie doe je dat door met de ander te spre­ken en’m aandacht te geven. Dan komt Christus in ons le­ven en we worden een beetje zoals Hij. Christus is de over­gang naar de nieuwe schep­ping, de brug naar God ook wij kunnen daar dan iets van erva­ren.

Van belang is natuurlijk ook de houding van de ander, van God dus. Zijn initia­tief houdt niet op met de mens­wor­ding. Hij trekt ons tot zich in een liefde die heel erg de moeite waard is. “De Heer is ko­ning: heel de aarde staat onder zijn macht,” hebben we zojuist gezongen. De aanwe­zigheid van God is evi­dent, zijn macht en majesteit zijn overal voel­baar en die zijn fascine­rend. Daar­mee trekt God ons tot zich in zijn liefde. Wat dacht u van het volgen­de ge­dicht­je over de adem van God: De Zuiden­wind woei Uw adem toe; het neemt mijn hart weg. En voortaan van mij ver­vreemd, hijgt het en hunkert slechts naar U, naar al wat van U uit­gaat, al wat naar U zweemt. Wat naar God zweemt, is die nieuwe schepping, die uit­gaat van God. Het kan gebeuren dat je daar helemaal weg van bent. Franciscus van Assisi is daar een mooi voorbeeld van. Die zei tegen de vogels dat ze God moesten prijzen vanwe­ge alle welda­den die Hij hun had be­we­zen. In de leven­be­schrij­ving van Franciscus staat hoe die daarop reageer­den: “De vo­gels be­gon­nen zich op een wonder­lijke manier te ge­dra­gen: ze rekten hun hals, strek­ten hun vleugels uit, open­den hun sna­vels en volg­den hem in nieuwsgie­rige aan­dacht met hun oog­jes.” Ik denk dat dit echt gebeurd is, vooral van­wege die heel pre­cie­ze be­schrij­ving. Het aanhan­ke­lijke gedrag van de vogels is een uit­drukking van de nieuwe schep­ping, waarin ze net als mensen dankbare schep­sels van God zijn. En dat schept een band.

Maar natuurlijk is die nieuwe schepping vaak genoeg ver weg, en raak je zelfs op de berg Tabor alleen maar een giro­pas kwijt. Maar ook in onze domheid en gebrekkigheid is God nabij. We kunnen op Hem ver­trouwen ook in al die moei­lijkhe­den, die nu eenmaal steeds gebeuren. En dat geeft rust aan de geest. God zal ons beschermen. En on­danks alle ongelukken, ziektes en wat al niet, zijn we in Gods hand en kunnen in hoop en ver­trouwen iets van zijn vrede deel­achtig wor­den, ook midden in die pro­ble­men. In ver­driet en on­ge­luk schenkt God kracht om te vol­har­den en troost zodat we kunnen leven in de hoop dat Hij alles ten goede zal keren. Soms hebben we te veel vol­was­sen, sombe­re ernst, zijn bang om teleur­gesteld te worden en wan­trouwig tegenover dingen die gebeuren of mensen die we ont­moeten. Dan moeten we aan Fran­ciscus denken met z’n vogel­tjes­preek. Ook als het slecht gaat, is God schepper en koning en mogen we op Hem hopen met een on­be­van­gen ver­trou­wen en in open­heid, want Hij is nabij. We mo­gen leven met God, na de dood en ook hier en nu, zoals Petrus op de Tabor tenten wilde maken om samen te kunnen leven met de Godmens en met twee onsterfelij­ken. Ik wil eindigen met het volgende gebed:

Levende God,

broos is ons leven, gebrekkig:

wij falen, zijn ongerust,

bang voor uw grootheid,

maar U behoren wij toe.

Levende God,

uw macht verblindt ons,

uw wijsheid horen we niet,

we ontvluchten uw liefde,

maar U behoren wij toe.

Levende God,

uw macht is schuchter,

teder als iets wat even bestaat,

uw liefde aarzelt zoals onze ziel:

aan U behoren wij toe.