Eerste lezing: Job 38: 1, 8-11
In die tijd begon de Heer, in storm en wind tot Job te spreken: “Waar was je toen de zee haar eigen poorten beukte, onstuimig los wilde breken uit de moederschoot; toen Ik de zee kleedde in wolken en hulde in windels van wolkenslierten; toen Ik haar paal en perk stelde, de poort vergrendelde en zei: Tot hier en niet verder, hier breken uw trotse golven?”
Tweede lezing: Marcus 4, 35-41
Op een dag, tegen het vallen van de avond, sprak Jezus tot zijn leerlingen: “Laten we oversteken.” Zij stuurden het volk weg en namen Hem mee zoals Hij daar in de boot zat; andere boten begeleidden Hem. Er stak een hevige storm op en de golven sloegen over de boot zodat hij al vol liep. Intussen lag Hij aan de achtersteven op het kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en zeiden Hem: “Meester, raakt het U niet dat wij vergaan?” Hij stond op, richtte zich met dwingend woord tot de wind en sprak tot het water: “Zwijg stil!” De wind ging liggen en het werd volmaakt stil. Hij sprak tot hen: “Waarom zijt gij zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?” Zij werden door een grote vrees bevangen en vroegen elkaar: “Wie is Hij toch, dat zelfs wind en water Hem gehoorzamen?”
Overweging
Een jaar geleden hoorde ik van kennissen van me dat hun dochter bij een barbecue was geweest met haar man. Het was een mooie dag, er waren redelijk wat mensen. Maar toen was er ineens een vrachtwagen van de weg af geraakt, en die was ingereden op de barbecue. Er waren zelfs verschillende mensen overleden, onder wie zowel de dochter als de schoonzoon van die kennissen. De dochter was bovendien hoogzwanger van een meisje, de eerste kleindochter, en die was ook overleden. De chauffeur leek een epileptische aanval te hebben gekregen, die hij, volgens zijn zeggen, al 10 jaar niet meer had gehad. Voor die kennissen van mij was dit natuurlijk een ramp die ze nog lang niet te boven zijn. Nou zijn het geen gelovige mensen, maar ik kan me goed voorstellen dat als mij zoiets zou gebeuren, dat ik toch echt zou twijfelen aan het bestaan van God: waar was God toen die vrachtwagen aan kwam rijden?
In de eerste lezing heeft Job ook zoiets meegemaakt. Al zijn kinderen waren overleden toen het dak van de zaal was ingestort, waarin ze een feest hadden. En ook hij worstelde met de vraag: waar was jij toen, God? En God antwoordt: “Waar was jij, Job, toen ik de wereld schiep en water en land van elkaar scheidde zodat het land voor mensen bewoonbaar werd.” Wij waren daar niet bij en daarom weten we niet hoe God dat aanpakte, laat staan waarom Hij dat deed. We zijn beperkt en eindig en we kunnen uit wat er gebeurt geen conclusies over God trekken. Dit is natuurlijk waar en het maakt God ook wel fascinerend, maar tegelijk is het ook onbevredigend. Laten we het evangelie bezien. Op het Meer van Galilea kon het behoorlijk stormen en vissers hadden maar kleine bootjes die gemakkelijk water konden maken of omslaan. Als er een storm dreigde, moesten ze bijtijds een veilige haven opzoeken. Dat hadden ze hier niet gedaan, maar er gebeurt geen ramp omdat Jesus een wonder doet: De wind en het water laat Hij tot rust komen. Maar dan verwijt Hij de leerlingen: waarom zijn jullie zo bang? Dat lijkt een gekke vraag. Een beetje angst is zelfs wel verstandig, als stimulans om een haven op te zoeken. Maar in dit geval is dat anders omdat Jesus bij ze is in de boot, en dan hoef je niet bang te zijn, ook al slaapt Hij. Dit klinkt aantrekkelijker dan het antwoord dat Job krijgt, maar ja, wanneer hebben wij nou Jesus bij ons liggen. Laten we nog een keer naar Gods antwoord aan Job kijken. Dat gaat niet over rampen of over de dood, integendeel. God geeft aan hoe Hij de wereld bewoonbaar heeft gemaakt. We lopen buiten en voelen de zon en zien het groen van de iepen, glanzend in die zon. Prachtig, maar waarom dat zo is, weten we niet. We weten niet waarom God de wereld voor ons bewoonbaar heeft gemaakt en ook niet waarom Hij die af en toe zo mooi heeft gemaakt. “De roos is zonder waarom” is een bekende dichtregel van Angelus Silesius. We kunnen de schoonheid ervan zien en ervan genieten, maar we weten niet waarom die roos zo mooi is. Toch kunnen we er wel iets over zeggen. De evangelist Johannes schrijft dat God liefde is en liefde schenkt vreugde, zeker als je bij degene bent van wie je houdt. God is daarom ook vreugde. Wij en de wereld zijn geschapen door een liefhebbende God. Daarom heeft Hij de wereld voor ons bewoonbaar gemaakt en af en toe ook heel mooi. Deze roos is zo mooi, omdat God met vreugde de roos heeft geschapen. Het schenkt vreugde iets moois te maken ook voor God, en bovendien kunnen wij er dan van genieten. God houdt van ons en voelt vreugde als wij verheugd zijn, bv. door zo’n roos. Daarom heeft Hij de wereld niet alleen bewoonbaar gemaakt, maar ook glanzende iepen en rozen geschapen. Wij en onze wereld zijn geschapen met vreugde en voor vreugde, en die deelt God met ons.
Maar dan die rampen die Job waren overkomen, of die kennissen van mij, of de stormen op het meer? Voor een deel komt omdat we er nog niet zijn. In het evangelie beveelt Jesus de zee, zoals God dat deed met de Rode Zee, toen de Israelieten op de vlucht waren voor de Farao met zijn leger en God voor hen een weg baande door het water van de zee. Jesus biedt de leerlingen een nieuwe uittocht aan, een nieuwe redding en een hernieuwde schepping van Gods volk. Uiteindelijk zal de vreugde van dat nieuwe Beloofde Land, het Rijk Gods, triomferen over al het verdriet. God heeft voor ons het Rijk Gods klaargemaakt, omdat Hij ons liefheeft en zich verheugt over ons bestaan. Maar tot het zover is, moeten we vertrouwen hebben, en ons beperkte en eindige leven accepteren.
Het omgekeerde van de liefde en de vreugde tussen God en ons is niet verdriet, maar een afgestompt hart, dat niets meer kan voelen. Vertrouwen op God sluit verdriet niet uit, niet in onze wereld. Als we willen delen in Gods vreugde moeten we ook delen in zijn verdriet over het lijden van de wereld, want ook dat deelt God met ons. De vreugde die God met ons deelt, is geen vastberaden vrolijkheid, een voornemen om alles van de positieve kant te bekijken zoals een glas dat altijd half vol is. Het is als de Paasvreugde, waar we komen door lijden, dood en opstanding. Ook het lijden van Goede Vrijdag is gebeurd.
En eens zullen ook wij sterven. De dood is iets vreselijks. De mensen die we liefhebben zijn weg en we kunnen geen contact meer krijgen. Die kennissen van mij hebben nog een dochter en die zei me een keer dat het zo vreemd was dat ze niet meer met haar zuster kon praten. Vreselijk. En toch is dit zelfs van de dood maar één kant. Want die is ook de doortocht naar God en de bevrijding van de tijdelijkheid. Franciscus eindigt zijn Zonnelied met een lofzang op onze zuster de Dood. De dood is vreselijk èn een thuiskomen, vernietiging en bevrijding, Goede Vrijdag en Pasen. Het Zonnelied zingen we na de overweging.
Ik geloof niet dat Jezus nu in een hoekje van de kerk bij ons ligt te slapen, maar Hij is niet ver weg: God is dichter bij ons dan wij bij onszelf zijn, in woorden van Augustinus. Daarom kunnen we altijd op God vertrouwen maar wel binnen de grenzen van dit bestaan, waarin we nog moeten wachten en vertrouwen en hopen, met verstand en overleg, bv. door bijtijds een veilige haven op te zoeken. We moeten naar God toegroeien. Ons hart moet door verdriet niet verstenen en onze vreugde niet verdwijnen. God is nog steeds bezig met zijn schepping. Die is bewoonbaar, mooi en liefdevol, zodat wij kunnen groeien naar Gods liefde en vreugde, want Hij is bij ons in dit leven en daarna. Stefanus, de eerste martelaar, stierf door steniging, vreselijk, en God hield dat niet tegen maar toch ziet Stefanus de hemel geopend en de mensenzoon aan Gods rechterhand. Jesus volgt de kruisweg om te kunnen delen in onze pijn en sterfelijkheid. Het is een uitdrukking van zijn liefde. Na Pasen is er de vreugde over de verrijzenis en het leven bij God. Alles wat we gedaan hebben en geweest zijn, zal in God bijeen worden gebracht en overgaan in zijn aanbidding en een delen in zijn vreugde. En eens zullen we dat meemaken en Hem zien en leven in zijn liefde. Moge dan de Heer ons vertrouwen en hoop geven en vreugde, zodat we eens voor Hem gereed zullen zijn.
Peter Commandeur