2024 Preek zondag 25 augustus

Eerste Lezing

Jozua 24: 1-2a, 15-17, 18b

In die dagen riep Jozua alle stammen van Israël in Sichem bijeen, met de oudsten van Israël, de familiehoofden, de rechters en de schrijvers. Toen zij voor God stonden richtte Jozua zich tot het volk en sprak: “Zo spreekt de Heer God van Israël: Als gij de Heer niet wilt dienen, kies dan nu wie gij wel dienen wilt: de goden die uw voorouders aan de overkant van de Rivier hebben vereerd of de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Ik en mijn familie, wij dienen de Heer.” Het volk antwoordde: “Wij denken er niet aan de Heer te verla­ten en andere goden te vereren. De Heer onze God heeft ons en onze vaderen uit Egypte geleid, uit het land van de slavernij. Hij heeft voor onze ogen grote tekenen verricht en ons be­schermd op al onze tochten en tegen alle volken waarmee wij in aanraking kwamen. Ook wij willen de Heer dienen, Hij is onze God.”

Evangelielezing

Joh. 6, 60-69

In die tijd zeiden velen van Jezus’ leerlingen: “Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie is nog in staat naar Hem te luisteren?” Maar Jezus die uit zichzelf wist dat zijn leerlin­gen daarover morden, vroeg hun: “Neemt gij daar aanstoot aan? Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was? Het is de geest die levend maakt, het vlees is van geen nut. De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en le­ven. Maar er zijn er onder u die geen geloof hebben.” Jezus wist inderdaad van het begin af aan wie het waren die niet geloofden en wie Hem zouden overleveren. Hij voegde er aan toe: “Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij kan komen als het hem niet door de Vader gegeven is.” Ten gevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap. Waarop Jezus aan de twaalf vroeg: “Wilt ook gij soms weggaan?” Simon Petrus antwoordde Hem: “Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt.”

Overweging

Vorige week sprak ik een buurman van een jaar of 60 en het ge­sprek kwam ook op godsdienst. Hij kwam uit Limburg en zei dat hij vroeger, als kind, mis­dienaar was geweest. Maar zodra hij oud genoeg was en zelf kon bepalen of hij naar kerk ging, was hij er niet meer heen gegaan. Daarin is hij na­tuur­lijk niet uniek. Het feit dat we nu in één kerk zitten waar we nog vorig jaar 2 kerken hadden, en 60 jaar geleden zelfs 3 hele grote kerken, zegt genoeg. En van­daag ho­ren we zowel in de eerste als in de tweede lezing dat God de mensen vrijlaat om in Hem te gelo­ven. In de eerste le­zing be­sluiten de mensen om dat wel te doen, maar in de tweede lezing is er een grote groep men­sen die niet in Jezus willen geloven. Er blijven maar 12 leer­lin­gen van Hem over. Dat God door mensen wordt verlaten is van alle tij­den, al ge­beurt het tegenwoordig wel heel massaal. Maar iedereen wordt door God vrijge­laten. Hij dringt zich niet op en doet niet zijn best zich aantrekke­lijk te maken. Ieder­een is vrij om te zeg­gen: ik doe er niks meer aan. Het is één van Gods mysteries dat Hij heel onop­val­lend han­delt.

In het evangelie waren bepaalde uitspraken van Jezus de reden om Hem te verla­ten. In de tekst die aan de lezing voorafgaat en die we vorige week hebben gelezen, had Jezus een paar keer gezegd: “Als jullie het vlees van de mensenzoon niet eten en zijn bloed niet drinken, hebben jullie het leven niet in je.” Dat klinkt kanni­balistisch en inderdaad weinig aantrekkelijk. Dat vonden mensen toen ook. Tegenwoordig zijn zulke uit­spra­ken niet di­rect een reden dat mensen de kerk verlaten. Die buurman zei dat hij vie­ringen saai vond, en dat vinden veel mensen. Of ze denken dat religie achterhaald is door de wetenschap en dat het kin­derlijk is om te geloven in een goede God, alsof je in Sinter­klaas ge­looft. Maar toch komen ook die redenen best wel over­een met het evan­ge­lie. De uit­spraak dat wij Jezus kunnen eten en drin­ken, drukt op een heel let­terlij­ke manier uit dat God in ons is. En dat doet Hij uit liefde. Als je iemand lief­hebt, wil je dicht­bij die persoon zijn. Als mensen vierin­gen saai vinden en ge­loven kinderlijk komt dat om­dat ze niets mer­ken van die lief­de­volle God. En ze ervaren niets van Hem juist omdat Hij dichtbij is. Je kunt al­leen heel dicht­bij iemand zijn als je die per­soon vrij­laat en res­pect hebt voor het rit­me van zijn le­ven. Eigenlijk handelt God on­op­val­lend omdat Hij ons lief­heeft en daarom dicht bij ons wil zijn.

Jezus vraagt of men­sen er aan­stoot aan zullen nemen als Hij zal op­stijgen naar de hemel met nog de wonden van de krui­si­ging in zijn li­chaam. Want ook onze wonden deelt Jezus. De mensen in het evan­gelie vonden de kruis­weg een schan­daal voor een God. Zo’n God was machteloos; daar konden ze niet op bouwen. Dat was ook een reden dat ze ver­trok­ken. Dat lijkt op wat er nu gebeurt: een God die je hele­maal vrij laat, merk je niet; daar kun je niet op bouwen. Dan worden vieringen saai en God on­ge­loof­waar­dig.

In de eerste le­zing blijven de mensen wel bij God, omdat die hen beschermde en uit de slaver­nij had geleid. Ook de 12 apos­telen blijven bij Jezus, en wij na­tuurlijk ook. Maar dan is het wel de vraag hoe we God kun­nen herkennen als Die zo on­op­val­lend handelt en ons zo vrij­laat. Straks is er commu­nie en zullen we de hostie door­slik­ken, maar we slik­ken zo veel din­gen door. Alles wat dicht­bij is, is ver­trouwd, maar ook ge­woon, een beetje een sleur, en dat maakt het moei­lijk om God nog te ervaren. Het klinkt gek, maar het is heel ge­makke­lijk om Hem zomaar over het hoofd te zien. Niettemin, we heb­ben psalm 139 gezongen: “Mijn God, Gij peilt mijn hart en Gij kent mij en wat ik ook doe, Gij zijt ermee ver­trouwd.” Of “Al vloog ik naar de uiter­ste rand van de zee, uw hand zal mij verder hel­­pen”. Overal is God bij ons, maar om Hem ook overal te her­ken­nen zijn geloof en ver­trou­wen nodig. Pe­trus zegt: “Wij ge­loven en weten dat U de heilige Gods bent.” Daarmee zegt hij dat de Hei­li­ge Geest Jezus in de Jordaan als Gods zoon bekend had ge­maakt. Jezus die mens was, de Geest die liefde is en God zelf zijn actief in onze we­reld, maar op een ver­bor­gen manier en wij moeten ver­trou­wen hebben en die ver­bor­ge­n God lief­heb­ben.

Maar dat liefhebben kan best moei­lijk zijn. We kunnen God niet checken; Hij stopt niet van­zelf­spre­kend het lijden in de we­reld of van ons. Aan ons is het eeuwig leven be­loofd en toch horen we niets meer van dege­nen die ge­storven zijn. In de woor­den van een dichter uit de 12e eeuw: Er wordt van Gods wezen niets meege­deeld / dan fluis­te­rend: Hij heeft geen even­beeld. / De min­nenden ver­gaan voor de Beminde. (En dat is God) / Geen die sterven­de een stem kan vinden. Ook al ben je aan het eind van je leven en heb je God altijd bemind, dan nog weet je niets van Hem. Een Francis­caan heb ik wel eens horen zeggen dat zij, de Francis­canen, hun hele leven op zoek zijn naar God maar Hem nooit zullen vinden, zodat hun leven is ge­bouwd op een leegte. Dat klinkt weinig positief. Een paar maanden geleden heb ik een ge­dicht geci­teerd van Jo­hannes van het Kruis, een bekend mysti­cus uit de 16 eeuw. Hij had een succes­vol­le her­vorming van zijn orde georga­ni­seerd (de Karme­lieten) maar ver­volgens werd hij 8 maan­den opgesloten gehouden door de behoud­zuchti­ge partij in die orde. Het was een eenzame opslui­ting en hij ging toen twij­fe­len aan het be­staan van God, omdat hij geen gene­genheid en liefde meer kon delen met ande­ren. Niet­temin voltooide hij 5 jaar na die ge­van­gen­schap dat ge­dicht. Ik citeer nog een paar verzen: “Oh nacht die hebt ver­bonden de minnaar met de Bemin­de”; en die beminde is weer God. “Op mijn borst vol bloesems was Hij ge­bleven en ingesla­pen en ik streel­­de Hem, en windvla­gen van de ceders gaven koelte.” Hier is God niet een leegte of de vruch­teloos Bemin­de: Hij is de Beminde, die ook zelf bemint. Wie Christus lief­heeft, kan er­varen hoe Deze bij­voor­beeld tij­dens de commu­nie in zijn leven wordt opgenomen; hij zal ook mer­ken hoe hij na de laat­ste dag van zijn be­staan opgenomen zal wor­den in de eeuwige liefde van God. Degene die Hem lief­heeft, “die blijft,” zoals Jezus in het evangelie van vorige week zei, “in Mij, zoals ik in hem”. In de liefde voor God is het mogelijk deel te hebben aan zijn leven en zelfs een beetje God te wor­den, alsof je Hem in je hebt, of alsof Hij op je borst vol met bloe­sems is inge­sla­­pen en je zijn hoofd tus­sen die bloe­sems kunt strelen ter­wijl de bomen koelte toe­waai­en. Zo’n ervaring is natuurlijk uitzon­der­lijk maar niet onmo­ge­lijk, hoe­zeer God ook verborgen en on­merkbaar is niet alleen voor de ongeïnte­resseerden maar vaak genoeg zelfs voor degenen die Hem bemin­nen. Ondanks al die men­sen die niets meer met God willen heb­ben, moeten we op Hem ver­trouwen, ge­duld hebben en waakzaam zijn. Dat verheugt zijn hart. In de lief­de voor God is Hij de Beminde aan wie we ons kunnen toe­ver­trou­wen en wiens daden we herken­nen in ons leven. Dan deelt Hij onze wonden en wij krij­gen deel aan Zijn eeuwig leven.

Moge dan de Heer ons geloof en ver­trou­wen schen­ken en moge Hij zijn liefde en vreugde met ons delen.

Peter Commandeur