Eerste Lezing
Jozua 24: 1-2a, 15-17, 18b
In die dagen riep Jozua alle stammen van Israël in Sichem bijeen, met de oudsten van Israël, de familiehoofden, de rechters en de schrijvers. Toen zij voor God stonden richtte Jozua zich tot het volk en sprak: “Zo spreekt de Heer God van Israël: Als gij de Heer niet wilt dienen, kies dan nu wie gij wel dienen wilt: de goden die uw voorouders aan de overkant van de Rivier hebben vereerd of de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Ik en mijn familie, wij dienen de Heer.” Het volk antwoordde: “Wij denken er niet aan de Heer te verlaten en andere goden te vereren. De Heer onze God heeft ons en onze vaderen uit Egypte geleid, uit het land van de slavernij. Hij heeft voor onze ogen grote tekenen verricht en ons beschermd op al onze tochten en tegen alle volken waarmee wij in aanraking kwamen. Ook wij willen de Heer dienen, Hij is onze God.”
Evangelielezing
Joh. 6, 60-69
In die tijd zeiden velen van Jezus’ leerlingen: “Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie is nog in staat naar Hem te luisteren?” Maar Jezus die uit zichzelf wist dat zijn leerlingen daarover morden, vroeg hun: “Neemt gij daar aanstoot aan? Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was? Het is de geest die levend maakt, het vlees is van geen nut. De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven. Maar er zijn er onder u die geen geloof hebben.” Jezus wist inderdaad van het begin af aan wie het waren die niet geloofden en wie Hem zouden overleveren. Hij voegde er aan toe: “Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij kan komen als het hem niet door de Vader gegeven is.” Ten gevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap. Waarop Jezus aan de twaalf vroeg: “Wilt ook gij soms weggaan?” Simon Petrus antwoordde Hem: “Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt.”
Overweging
Vorige week sprak ik een buurman van een jaar of 60 en het gesprek kwam ook op godsdienst. Hij kwam uit Limburg en zei dat hij vroeger, als kind, misdienaar was geweest. Maar zodra hij oud genoeg was en zelf kon bepalen of hij naar kerk ging, was hij er niet meer heen gegaan. Daarin is hij natuurlijk niet uniek. Het feit dat we nu in één kerk zitten waar we nog vorig jaar 2 kerken hadden, en 60 jaar geleden zelfs 3 hele grote kerken, zegt genoeg. En vandaag horen we zowel in de eerste als in de tweede lezing dat God de mensen vrijlaat om in Hem te geloven. In de eerste lezing besluiten de mensen om dat wel te doen, maar in de tweede lezing is er een grote groep mensen die niet in Jezus willen geloven. Er blijven maar 12 leerlingen van Hem over. Dat God door mensen wordt verlaten is van alle tijden, al gebeurt het tegenwoordig wel heel massaal. Maar iedereen wordt door God vrijgelaten. Hij dringt zich niet op en doet niet zijn best zich aantrekkelijk te maken. Iedereen is vrij om te zeggen: ik doe er niks meer aan. Het is één van Gods mysteries dat Hij heel onopvallend handelt.
In het evangelie waren bepaalde uitspraken van Jezus de reden om Hem te verlaten. In de tekst die aan de lezing voorafgaat en die we vorige week hebben gelezen, had Jezus een paar keer gezegd: “Als jullie het vlees van de mensenzoon niet eten en zijn bloed niet drinken, hebben jullie het leven niet in je.” Dat klinkt kannibalistisch en inderdaad weinig aantrekkelijk. Dat vonden mensen toen ook. Tegenwoordig zijn zulke uitspraken niet direct een reden dat mensen de kerk verlaten. Die buurman zei dat hij vieringen saai vond, en dat vinden veel mensen. Of ze denken dat religie achterhaald is door de wetenschap en dat het kinderlijk is om te geloven in een goede God, alsof je in Sinterklaas gelooft. Maar toch komen ook die redenen best wel overeen met het evangelie. De uitspraak dat wij Jezus kunnen eten en drinken, drukt op een heel letterlijke manier uit dat God in ons is. En dat doet Hij uit liefde. Als je iemand liefhebt, wil je dichtbij die persoon zijn. Als mensen vieringen saai vinden en geloven kinderlijk komt dat omdat ze niets merken van die liefdevolle God. En ze ervaren niets van Hem juist omdat Hij dichtbij is. Je kunt alleen heel dichtbij iemand zijn als je die persoon vrijlaat en respect hebt voor het ritme van zijn leven. Eigenlijk handelt God onopvallend omdat Hij ons liefheeft en daarom dicht bij ons wil zijn.
Jezus vraagt of mensen er aanstoot aan zullen nemen als Hij zal opstijgen naar de hemel met nog de wonden van de kruisiging in zijn lichaam. Want ook onze wonden deelt Jezus. De mensen in het evangelie vonden de kruisweg een schandaal voor een God. Zo’n God was machteloos; daar konden ze niet op bouwen. Dat was ook een reden dat ze vertrokken. Dat lijkt op wat er nu gebeurt: een God die je helemaal vrij laat, merk je niet; daar kun je niet op bouwen. Dan worden vieringen saai en God ongeloofwaardig.
In de eerste lezing blijven de mensen wel bij God, omdat die hen beschermde en uit de slavernij had geleid. Ook de 12 apostelen blijven bij Jezus, en wij natuurlijk ook. Maar dan is het wel de vraag hoe we God kunnen herkennen als Die zo onopvallend handelt en ons zo vrijlaat. Straks is er communie en zullen we de hostie doorslikken, maar we slikken zo veel dingen door. Alles wat dichtbij is, is vertrouwd, maar ook gewoon, een beetje een sleur, en dat maakt het moeilijk om God nog te ervaren. Het klinkt gek, maar het is heel gemakkelijk om Hem zomaar over het hoofd te zien. Niettemin, we hebben psalm 139 gezongen: “Mijn God, Gij peilt mijn hart en Gij kent mij en wat ik ook doe, Gij zijt ermee vertrouwd.” Of “Al vloog ik naar de uiterste rand van de zee, uw hand zal mij verder helpen”. Overal is God bij ons, maar om Hem ook overal te herkennen zijn geloof en vertrouwen nodig. Petrus zegt: “Wij geloven en weten dat U de heilige Gods bent.” Daarmee zegt hij dat de Heilige Geest Jezus in de Jordaan als Gods zoon bekend had gemaakt. Jezus die mens was, de Geest die liefde is en God zelf zijn actief in onze wereld, maar op een verborgen manier en wij moeten vertrouwen hebben en die verborgen God liefhebben.
Maar dat liefhebben kan best moeilijk zijn. We kunnen God niet checken; Hij stopt niet vanzelfsprekend het lijden in de wereld of van ons. Aan ons is het eeuwig leven beloofd en toch horen we niets meer van degenen die gestorven zijn. In de woorden van een dichter uit de 12e eeuw: Er wordt van Gods wezen niets meegedeeld / dan fluisterend: Hij heeft geen evenbeeld. / De minnenden vergaan voor de Beminde. (En dat is God) / Geen die stervende een stem kan vinden. Ook al ben je aan het eind van je leven en heb je God altijd bemind, dan nog weet je niets van Hem. Een Franciscaan heb ik wel eens horen zeggen dat zij, de Franciscanen, hun hele leven op zoek zijn naar God maar Hem nooit zullen vinden, zodat hun leven is gebouwd op een leegte. Dat klinkt weinig positief. Een paar maanden geleden heb ik een gedicht geciteerd van Johannes van het Kruis, een bekend mysticus uit de 16 eeuw. Hij had een succesvolle hervorming van zijn orde georganiseerd (de Karmelieten) maar vervolgens werd hij 8 maanden opgesloten gehouden door de behoudzuchtige partij in die orde. Het was een eenzame opsluiting en hij ging toen twijfelen aan het bestaan van God, omdat hij geen genegenheid en liefde meer kon delen met anderen. Niettemin voltooide hij 5 jaar na die gevangenschap dat gedicht. Ik citeer nog een paar verzen: “Oh nacht die hebt verbonden de minnaar met de Beminde”; en die beminde is weer God. “Op mijn borst vol bloesems was Hij gebleven en ingeslapen en ik streelde Hem, en windvlagen van de ceders gaven koelte.” Hier is God niet een leegte of de vruchteloos Beminde: Hij is de Beminde, die ook zelf bemint. Wie Christus liefheeft, kan ervaren hoe Deze bijvoorbeeld tijdens de communie in zijn leven wordt opgenomen; hij zal ook merken hoe hij na de laatste dag van zijn bestaan opgenomen zal worden in de eeuwige liefde van God. Degene die Hem liefheeft, “die blijft,” zoals Jezus in het evangelie van vorige week zei, “in Mij, zoals ik in hem”. In de liefde voor God is het mogelijk deel te hebben aan zijn leven en zelfs een beetje God te worden, alsof je Hem in je hebt, of alsof Hij op je borst vol met bloesems is ingeslapen en je zijn hoofd tussen die bloesems kunt strelen terwijl de bomen koelte toewaaien. Zo’n ervaring is natuurlijk uitzonderlijk maar niet onmogelijk, hoezeer God ook verborgen en onmerkbaar is niet alleen voor de ongeïnteresseerden maar vaak genoeg zelfs voor degenen die Hem beminnen. Ondanks al die mensen die niets meer met God willen hebben, moeten we op Hem vertrouwen, geduld hebben en waakzaam zijn. Dat verheugt zijn hart. In de liefde voor God is Hij de Beminde aan wie we ons kunnen toevertrouwen en wiens daden we herkennen in ons leven. Dan deelt Hij onze wonden en wij krijgen deel aan Zijn eeuwig leven.
Moge dan de Heer ons geloof en vertrouwen schenken en moge Hij zijn liefde en vreugde met ons delen.
Peter Commandeur