Paasbrief van de Nederlandse Bisschoppen

Paasbrief Nederlandse Bisschoppen

‘Deze Goede Week, die met Palm­zon­dag begon, verloopt heel anders dan ons ver­trouwd is. En ook Pasen zal dit jaar vreemd zijn’. Zo opent de brief die de Neder­landse Bis­schop­pen voor Pasen 2020 aan de gelo­vi­gen schrijven. Met deze brief willen ze ie­der­een bemoe­digen nu het Hoog­feest van Pasen niet in de kerken gevierd kan wor­den in ver­band met het corona­vi­rus.

Broeders en zusters

Deze Goede Week, die met Palm­zon­dag begon, verloopt heel anders dan ons ver­trouwd is. En ook Pasen zal dit jaar vreemd zijn. De intocht van Jezus in Jeru­za­lem op die eerste Palm­zon­dag was heel fees­te­lijk verlopen; er was veel volk bijeen en de leer­lin­gen verheug­den zich over het leven dat hun toelachte. De leer­lin­gen had­den op Palm­zon­dag nog geen idee van wat die dagen in Jeru­za­lem zou gebeuren. Zoals ook wij enkele weken gele­den geen idee had­den van wat onze wereld te wachten stond. We mogen rus­tig stellen dat de lij­densweek van Jezus onge­vraagd en eigen­lijk ongewenst ook in ons eigen leven is binnen­ge­dron­gen. Onze zelfgemaakte zeker­he­den hebben in één klap plaats gemaakt voor onzeker­heid, waarbij ook angst een rol speelt.

Aan het begin van de veer­tig­da­gen­tijd hoor­den wij traditie­ge­trouw het evan­ge­lie dat Jezus veer­tig dagen vastte in de woes­tijn. Wij hebben in deze veer­tig­da­gen­tijd – totaal on­ver­wacht – gemerkt dat ook wij in een wereld zijn terecht­ge­ko­men die trekken ver­toont van een woes­tijn. Onze opvat­tingen over onkwets­baar­heid en zelfbeschik­king blijken ineens weg te vallen. De vrij­he­den die we verworven dachten te hebben en de moge­lijk­he­den die we als rechten zagen, ze wor­den in korte tijd dras­tisch ingeperkt. We wor­den op ongekende wijze gecon­fron­teerd met de kracht van de natuur die onze licha­me­lijke ge­zond­heid bedreigt. Mensen die ons dier­baar zijn, in wier nabij­heid we graag verkeren, moeten we op afstand hou­den: de fysieke men­se­lijke nabij­heid verschraalt. Nog veel schraler is de wereld van onze ouderen gewor­den; door de nood­za­ke­lijke be­scher­mende maat­regelen zullen zij zeker woes­tijn­mo­menten van een­zaam­heid ervaren. En er is onzeker­heid, omdat het voort­be­staan van banen en bedrijven op de tocht staat.

Het leven lijkt tot stilstand te komen. Met alles wat wordt afgelast, met iedere bij­een­komst die niet doorgaat, met elke maat­regel die wordt af­ge­kon­digd, wordt onze bloeiende wereld weer wat meer tot woes­tijn.

Posi­tief is dat we ons ineens rea­li­se­ren dat we op elkaar aangewezen zijn en we ons voor elkaar verant­woor­de­lijk weten. Het besef van onze kwets­baar­heid opent onze ogen voor elkaar, omdat dat van levens­be­lang blijkt. Het doet goed om te ervaren dat op allerlei wijzen mensen zich ge­roe­pen weten om er voor elkaar te zijn: ex-zorg­me­de­werkers mel­den zich om te helpen de zorg voor de zieken aan te blijven kunnen; mensen blijken ineens buren­hulp voor elkaar te kunnen opbrengen, vele mensen garan­de­ren met toe­wij­ding zorg en allerlei vitale diensten. We zijn op elkaar aangewezen, zoals op Goede Vrij­dag Johannes en Maria op elkaar aangewezen wer­den: “Zie daar uw zoon, zie daar uw moeder.” Onder het kruis ontdekken we dat Christus ons aan elkaar schenkt als moeder en zoon, als broeders en zusters; dat Hij ons aan elkaars zorg toever­trouwt. We zijn als mensen op elkaar aangewezen.

De leer­lin­gen die Zijn lij­den en sterven op Goede Vrij­dag hebben mee­ge­maakt, weten niet hoe ze verder moeten. Uit angst voor de buiten­we­reld, uit angst dat hun het­zelfde als Jezus zou over­ko­men, hebben zij zich opgesloten. Achter dichte deuren komen ze terecht in de stilte van Paas­za­ter­dag: de dag waarop de blije levensver­wach­ting van Palm­zon­dag wordt overschaduwd door de erva­ring van de broos­heid van het bestaan en de onontkoom­ba­re dood. Ook wij gingen, uit welbegrepen eigen­be­lang, de laatste weken achter dichte deuren, in terechte voorzich­tig­heid en wellicht met bange gevoelens.

In die situatie, waarin de toe­komstver­wach­ting van de leer­lin­gen in een paar dagen tijd totaal veranderd was, wordt het Pasen. Heel vroeg – het was nog donker – gaan de vrouwen naar het graf, om het lichaam van Jezus te ver­zorgen. Maar het graf is leeg. Ook Johannes en Petrus komen tot die ontdek­king: Het lichaam van Christus is er niet. De leer­lin­gen hebben op dat aller­eerste moment nog geen weet van de ver­rij­ze­nis; ze kunnen alleen maar de leegte con­sta­te­ren. Jezus’ lichaam ontbreekt. Ook voor velen van u zal het een leegte, een gemis zijn dat u – uit­ge­re­kend met Pasen – de gave van Jezus’ Lichaam in de Eucha­ris­tie niet kunt ont­van­gen. Jezus’ lichaam ontbreekt. Voor pries­ters is het even­zeer een offer: de ge­meen­schap van gelo­vi­gen, de kerk­ge­meen­schap, ervaren we immers ook als lichaam van Christus. Om Eucha­ris­tie vrijwel alléén te vieren, betekent een verge­lijk­baar gemis. We con­sta­te­ren allen die leegte en vin­den er moei­lijk woor­den voor.

De leer­lin­gen weten nog niet wat er gebeurd is; op paas­mor­gen is het nog donker om hen heen, is hun geest nog niet verlicht. Pas als ze de Verrezen Christus zien, zal hun dui­de­lijk wor­den dat door lij­den en sterven heen Christus de weg naar het eeuwig leven heeft gebaand. Eeuwig leven voor ons allen.

Het is een goede gewoonte dat we op Palm­zon­dag een takje achter het kruis steken: een jong, fris palmtakje, teken van ons geloof dat het kruis dat op ons pad komt niet het laatste woord heeft; dat het laatste woord Leven is, eeuwig leven. Ondanks alle onzeker­heid en verdriet die ons over­ko­men, mogen we aan dat Woord vast­hou­den. Christus, het Woord dat leven geeft, leven in overvloed, is en blijft onze zeker­heid. In die geest wensen wij u, ook en juist in deze dagen, een Zalig Pasen.

Woens­dag 8 april 2020

De R.-K. bis­schop­pen van Neder­land