Preek Boeteviering in de ABG voor Pasen 2017
Soms twijfel ik er aan welk gezicht ik moet trekken bij een viering als deze. Soms weet ik ook niet zo goed of ik een paarse of een witte, een feestelijke stool moet aandoen. Die twijfel is toegenomen door een uitspraak van paus Franciscus. Hij zegt, dat iedereen die wil laten merken dat hij of zij een zondig mens is met open armen door God wordt ontvangen.
God ziet als het ware met open armen naar ons uit. Het is niet nodig om te blijven treuren om de dingen, die we fout deden. We moeten niet bedroefd zijn om de mensen, die we nu eenmaal zijn of om ons soms zondige verleden. We mogen vooral blij zijn dat we terecht kunnen bij Hem, die naar ons uit ziet. We mogen ons gelukkig en op ons gemak voelen bij Hem, bij wie we welkom zijn.
Hoeven we ons dan geen zorgen te maken over alles wat we verkeerd doen? Hoeven we ons geweten niet meer te onderzoeken? Moeten we geen ruimte maken of stil zijn bij ons eigen doen en laten? Moeten we wel doorgaan met biechten of boetevieringen?
Zelf heb ik ervaring met biechten. Zo af en toe doe ik dat zelf. Vooral in deze tijd zijn er mensen, die biechten. Soms gebeurt dat gewoon bij hen thuis. Soms gebeurt dat in de kerk. En bij mezelf maar ook bij biechtelingen merk ik vaak hoe opgelucht en hoe blij het maakt, te weten dat je er mag zijn, ondanks je fouten en gebreken.
Het is ook niet zo dat een boeteviering of een biecht ons van de opgave kan ontslaan om in goede verhoudingen met anderen te leven. Fouten die begaan zijn naar mensen toe, die moeten, als het kan, met mensen ook goed gemaakt worden.
Maar eer blijft nog zoveel over. We voelen onze tekorten. We worstelen met ons karakter. We worden gekweld door gebeurtenissen uit het verleden. We voelen onszelf te kort schieten, omdat we nu eenmaal maar zijn wie we zijn. Of we doen onszelf te kort, door niet voldoende rust te nemen, door alsmaar te willen voortgaan, door onszelf of door God te vergeten. We missen ons eigen doel in ons leven door niet te leven volgens de weg, waarvan we voelen dat we die moeten gaan.
Voor al die dingen kunnen we terecht bij God, die zelfs ons onvermogen om anderen te vergeven, begrijpt en verstaat. Momenten als deze- een boeteviering met handoplegging- of een biecht, helpen ons om te verstaan, dat er Iemand is, die ons met open armen staat op te wachten.
Bij een vriend of vriendin, die jou accepteert zoals je bent, kan je wel wat kwijt. Ik bedoel dat je tegenover iemand, die echt van je houd, ook je schaduwkanten durft te laten zien. Schaduwkanten kunnen ook blokkades zijn, die je verhinderen te zelf te zijn, je tegenhouden om voort te gaan en je weg te gaan.
Over die blokkades gaat de eerste lezing. Mensen kunnen blokkades oproepen, die anderen verhinderen verder te komen. Jeremia is een profeet, die echt de waarheid durft te zeggen. Maar als hij dat doet, wordt hij in vele opzichten bedreigd. In al die bedreigingen stelt hij toch zijn vertrouwen o de heer.
De evangelielezing zegt het anders. Deze lezing roept op om met onze vermoeidheid en met onze lasten bij de Heer te komen. Hij zal ze met ons dragen of wellicht wel van ons afnemen. Daarom mogen we bij God komen: met onze kleinheid, met onze zwakheid, met onze fouten en tekortkomingen,met onze zorgen en verlangens. Hij wil er voor ons zijn. Hij legt zijn handen op ons hoofd. Bij Hem zullen we werkelijk rust vinden, want zijn juk is zacht en zijn last is licht.
Leo Nederstigt